Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5675, AWB - 21 _ 684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5675, AWB - 21 _ 684

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 november 2021
Datum publicatie
23 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5675
Zaaknummer
AWB - 21 _ 684

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 21/684, 21/686 en 21/687

uitspraak van 10 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Verenigde Staten),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Zitting

Een zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Awb achterwege gebleven. De inspecteur heeft bij brief van 29 september 2021 expliciet gemeld dat wat hem betreft een zitting achterwege kan blijven. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de aangetekend verzonden brief van de rechtbank van 28 september 2021 die in dit kader is gestuurd; uit gegevens van Post NL blijkt dat de brief is ontvangen op het opgegeven adres.

1 Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:

-

het jaar 2015 (zaaknummer 21/684);

-

het jaar 2016 (zaaknummer 21/686);

-

het jaar 2017 (zaaknummer 21/687).

Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).

Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 20081, is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering2 van belang.

De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.3 Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de behandeling van diverse klachten van belanghebbende die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat dat het vrije verkeer van kapitaal wel ongerechtvaardigd wordt belemmerd, zoals de klachten over het concept ‘vervangende betaling’ zoals dat is geïntroduceerd in het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1674) in het kader van rechtsherstel voor jaren waarin de zogenoemde teruggaafregeling nog van toepassing was.

Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.

Tot slot, in het beroepschrift is gemeld dat ‘if and insofar as necessary’ het beroepschrift mede is ingediend namens de participanten in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze duidelijk gemaakt onder welke omstandigheden het beroepschrift ook geacht moet worden te zijn ingediend namens de participanten. Los daarvan, zijn de beroepen in zoverre reeds niet-ontvankelijk, omdat tijdens de beroepstermijn de identiteit van de participanten niet kenbaar is gemaakt.4 Overigens is op geen enkele wijze beargumenteerd dat de participanten wel aanspraak zouden kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting in deze procedure tegen de uitspraken op bezwaar.

De beroepen zijn daarom ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart:

-

verklaart de beroepen van belanghebbende ongegrond;

-

de beroepen niet-ontvankelijk voor zover ze zijn ingesteld (gesteld) namens de participanten.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.