Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5994, AWB - 20 _ 10348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5994, AWB - 20 _ 10348

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 november 2021
Datum publicatie
14 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5994
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10348

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/10348

belanghebbende,

gemachtigde: mr. [gemachtigde]

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 6 augustus 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 12 november 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft op het verweerschrift gereageerd.

De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, tevens echtgenoot. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 6 augustus 2020 omstreeks 11:26 uur stil op een parkeerplaats aan de Sint Josephstraat in Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 55,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 54,00 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was de naheffingsaanslag op te leggen en uitspraak op bezwaar te doen. Daarnaast stelt belanghebbende dat geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen. Ook betwist belanghebbende de gemeentelijke kosten van de naheffingsaanslag en stelt zij dat op dat onderdeel de Verordening onverbindend is. Tot slot is zij van mening dat ten onrechte geen uitstel van betaling is verleend.

Standpunt heffingsambtenaar

5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, omdat geparkeerd is zonder betaling van parkeerbelasting en geen sprake is van laden en/of lossen.

Toetsingskader van de rechtbank

6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Beoordeling

Bevoegdheid heffingsambtenaar

7.1

Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was de naheffingsaanslag op te leggen en uitspraak op bezwaar te doen. De naheffingsaanslag is niet ondertekend, waardoor niet duidelijk is wie de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Het overleggen van het mandaatbesluit van de heffingsambtenaar/invorderingsambtenaar is volgens belanghebbende onvoldoende. De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheid om naheffingsaanslagen vast te stellen gemandateerd. Het aanwijzingsbesluit, het bewijs van publicatie daarvan en eventueel het aanstellingsbesluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ontbreekt en is evenmin gepubliceerd. Door het ontbreken van deze stukken is de naheffingsaanslag onbevoegd genomen. Nu niet duidelijk is wie de naheffingsaanslag heeft opgelegd, dient ervan uitgegaan te worden dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag zelf heeft opgelegd (Hoge Raad, 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9084). Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AR8743 betekent dit volgens belanghebbende dat de directeur van P1 Holding BV niet bevoegd is om op het bezwaar te beslissen.

7.2

Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag bevoegd opgelegd en de uitspraak op bezwaar bevoegd gedaan. Bij wet is niet vereist dat de naheffingsaanslag wordt ondertekend. Hij verwijst naar het overgelegde aanwijzingsbesluit van het college van 13 december 2011 betreffende de heffingsambtenaar, het mandaatbesluit van 13 november 2018 en de uitspraak van deze rechtbank van 17 december 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6538, waarin dezelfde punten aan de orde zijn gesteld.

7.3

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbendes beroepsgrond dat de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar onbevoegdelijk zijn vastgesteld niet slaagt. Uit het door de heffingsambtenaar overgelegde aanwijzingsbesluit van het college van 13 december 2011 volgt dat het hoofd van de afdeling informatievoorziening van de gemeente Tilburg is aangewezen als gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en c, van de Gemeentewet (hierna: de heffings- en invorderingsambtenaar). Bij het mandaatbesluit van 13 november 2018 heeft de heffings- en invorderingsambtenaar aan parkeercontroleurs van P1 On street B.V, dochteronderneming van P1 Holding B.V, mandaat verleend om naheffingsaanslagen op te leggen en uit te reiken. Daarnaast is aan de directeur van P1 Holding B.V. de bevoegdheid gemandateerd om besluiten te nemen op inkomende bezwaarschriften over heffing en invordering van parkeerbelastingen. Gelet op het voorgaande waren de parkeercontroleurs van P1 On street B.V. krachtens mandaat bevoegd om de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen en was de directeur van P1 Holding B.V. bevoegd om een besluit te nemen op het bezwaarschrift. Dat de naheffingsaanslag niet is ondertekend, maakt dit niet anders. Voor de rechtsgeldigheid van de naheffingsaanslag is niet vereist dat het aan belanghebbende toegezonden afschrift daarvan is ondertekend.2

Laden en/of lossen

8.1

De rechtbank overweegt dat van laden of lossen sprake is bij het doen of laten staan van een voertuig voor het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is.3 Het moet daarbij gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Indien belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.4

8.2

De rechtbank stelt voorop dat het aan de heffingsambtenaar is om feiten te stellen en

- bij betwisting daarvan - aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en overweegt daartoe het volgende. Niet in geschil is dat de auto stil stond aan de Sint Josephstraat in Tilburg en dat geen parkeerbelasting is voldaan. De gebruikte controlesystematiek met een scanauto en een nacontrole van de gemaakte foto’s is toegestaan5 en de scanauto is niet verplicht om een tweede rondje te rijden. Daarbij komt dat op de door de scanauto gemaakte foto’s geen bijzondere activiteiten waarneembaar waren die aanleiding hadden moeten geven voor een tweede controle. De auto stond immers stil en alle portieren waren gesloten. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat op grond hiervan niet kan worden geconcludeerd dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag sprake was van laden en/of lossen van goederen.

8.3

Nu belanghebbende stelt dat wel sprake is van laden en lossen als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet, is het aan haar om dit aannemelijk te maken. Belanghebbende stelt dat enkele kratten zijn gelost en afgegeven bij de bakker en dat daar goederen (brood) voor een bedrag van € 7,72 zijn afgerekend en geladen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van het lossen en laden van goederen van enige omvang en gewicht. Het afrekenen en meenemen van brood kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geschaard onder het laden van goederen van enige omvang en gewicht. Ook niet in het geval er met het aanschaffen van die zaken slechts enkele minuten gemoeid zijn geweest. Daaruit volgt dat sprake is van parkeren, waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan is de naheffingsaanslag in beginsel terecht opgelegd.

Gemeentelijke kosten van de naheffingsaanslag

9.1

Belanghebbende stelt dat de Verordening onverbindend is, voor zover daarin de gemeentelijke kosten van de naheffingsaanslag zijn vastgesteld. De berekening van de kostprijs van de naheffingsaanslag is volgens belanghebbende niet duidelijk, niet in overeenstemming met artikel 2, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit) en evenmin controleerbaar. In het bijzonder wijst belanghebbende op de posten ‘Vaste afdracht inzet Stadstoezicht’ en ‘Parkeertoezicht door derden’, die volgens haar dezelfde kosten betreft. Ook staan er in de laatstgenoemde post een groot aantal werkzaamheden die niet onder het voornoemde artikel 2 van het Besluit vallen en slechts onder een totaalbedrag worden weergegeven. Daarnaast volgt uit de vermelde berekening een veel lager bedrag aan kosten (€ 41,90 of 32,02). Uit een aantal van 60.000 naheffingen in de benchmarkt van P1 blijkt dat een aantal van 45.000 in de berekening veel te laag is.

9.2

De heffingsambtenaar licht in het verweerschrift toe dat de kostencomponenten in artikel 2 van het Besluit zijn opgenomen in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en zijn ontleend aan een vergelijkende analyse van reële kostenramingen van een aantal gemeenten. In het Verzamelbesluit openbaar bestuur 2019 van 15 februari 2019 is een ruimere formulering van de kosten genoemd, waardoor ook de kosten van digitale scantechnologie in rekening mogen worden gebracht. De post ‘Vaste afdracht inzet stadstoezicht’ ziet op de handhavingstaken van stadstoezicht en de post ‘Parkeertoezicht door derden’ op de kosten van de parkeercontroleurs van P1.

Stadstoezicht en P1 zijn verschillende organisaties en dus gaat het niet om dezelfde kosten. De hoogte van de kosten wordt vastgesteld op basis van een raming van de jaarlijkse kosten en vervolgens gebaseerd op een gemiddelde van meerdere jaren, in dit geval over vier jaar. De genoemde benchmark van P1 gaat uit van een prognose op basis van het voornemen om een extra scanauto in te zetten en gebiedsuitbreiding. In de berekening is de raad uitgegaan van een raming van veel minder naheffingsaanslagen. Uit deze berekening volgt een bedrag aan kosten voor de naheffingsaanslag van € 54,00, wat ruim onder het maximaal toegestane bedrag ligt. Volgens de heffingsambtenaar is daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet en artikel 2 en 3 van het Besluit.

9.3

De rechtbank overweegt dat de door de heffingsambtenaar in rekening gebrachte kosten zowel naar de onderscheiden kostensoorten als de maximale hoogte daarvan in overeenstemming dienen te zijn met artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet alsmede met het bepaalde in artikel 2 van het Besluit.

9.4

Artikel 2 van het Besluit luidt als volgt:

1. De gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 234, vierde lid, van de wet kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:

a. vaste informatieverwerkingskosten;

b. variabele informatieverwerkingskosten;

c. kosten van afschrijving;

d. kosten van interest;

e. personeelskosten;

f. overheadkosten, welke ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.

2. Op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten stelt de raad, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht."

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit (zoals dit luidde in 2020) bedraagt het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, met ingang van 1 januari 1999 ten hoogste € 64,50.

9.5

Vooropgesteld wordt dat de gemeenteraad de in de Verordening opgenomen kosten van de naheffingsaanslag heeft gebaseerd op een raming van de te verwachten kosten. Voor zover belanghebbende stelt dat de berekening niet controleerbaar is, overweegt de rechtbank dat de tekst noch de strekking van artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet in verbinding met artikel 2 van het Besluit inhoudt dat sprake dient te zijn van kosten die als zodanig in de boekhouding van de gemeente worden verantwoord. De strekking van de tariefvoorschriften ligt veeleer in de waarborg die (potentiële) belastingschuldigen daaraan kunnen ontlenen, dat zij niet méér kosten verschuldigd kunnen worden dan de realistisch te begroten kosten die daadwerkelijk zijn verbonden aan het innen van niet betaalde parkeerbelasting.6

9.6

De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de toelichting in het verweerschrift inzichtelijk heeft gemaakt hoe de kostenposten tot stand zijn gekomen. De rechtbank acht deze uiteenzetting geloofwaardig.

9.7

Voor zover belanghebbende de juistheid van de raming als zodanig heeft betwist, overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat sprake is van het opvoeren van tweemaal dezelfde kosten. De heffingsambtenaar heeft namelijk verklaard dat sprake is van verschillende organisaties en dat de post ‘Vaste afdracht inzet stadstoezicht’ ziet op de handhavingstaken van stadstoezicht van de gemeente en de post ‘Parkeertoezicht door derden’ ziet op de kosten van de parkeercontroleurs van P1. Daarmee is voldoende inzichtelijk gemaakt dat geen sprake is van dubbeltelling van kosten.

9.8

Belanghebbende heeft haar stelling, dat er in de post ‘Parkeertoezicht door derden’ een groot aantal werkzaamheden staan die niet onder het voornoemde artikel 2 van het Besluit vallen, niet toegelicht of nader onderbouwd. De enkele stelling dat hier sprake van is, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat het wettelijk kader van artikel 2 van het Besluit niet in acht is genomen.

9.9

Ook de verwijzing van belanghebbende naar de benchmark van P1 kan belanghebbende niet baten. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de gemeenteraad in de eigen raming is uitgegaan van een ander, veel lager, aantal te verwachten naheffingsaanslagen dan P1 en dat dit verschil met name ziet op de eventuele inzet van een extra scanauto en gebiedsuitbreiding. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van de Verordening van dezelfde raming uit diende te gaan als de benchmark van P1 of die benchmark diende te volgen.

9.10

Uit het voorgaande volgt dat het wettelijk kader in acht is genomen. Hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, brengt hierin geen twijfel. Daarbij komt dat de uit de berekening gevolgde kosten voor de naheffingsaanslag ruim onder het in het Besluit genoemde maximaal bedrag blijft. De grief van belanghebbende dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard, slaagt dan ook niet.

Uitstel van betaling

10.1

Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar in tegenstelling tot de Leidraad invordering belastingen van de gemeente Tilburg geen uitstel van betaling van de naheffingsaanslag heeft verleend. Door deze onjuiste handelwijze is een betaling afgedwongen, wat in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dient te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

10.2

Tussen partijen is niet in geschil dat de Leidraad invordering belastingen van de gemeente Tilburg (hierna: de Leidraad) bepalend is voor de beoordeling of en op welke wijze uitstel van betaling van gemeentelijke belastingen kan worden verleend. In artikel 25.1.3, aanhef en onder j, van de Leidraad is bepaald dat een verzoek om uitstel van betaling in ieder geval wordt afgewezen als de aanslag betrekking heeft op parkeerbelastingen. Dat in artikel 25.2 de mogelijkheid wordt benoemd om in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag uitstel van betaling te vragen, maakt niet dat van de hiervoor genoemde hoofdregel af moet worden geweken. Zelfs als belanghebbende ten onrechte geen uitstel van betaling is verleend, kan dit niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Het moment van (moeten) betalen van de naheffingsaanslag is immers geen voorwaarde voor oplegging daarvan.

Conclusie

11. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende heeft geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Aan belanghebbende is terecht een naheffingsaanslag opgelegd. De overige gronden van belanghebbende maken dit niet anders.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel