Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:749, AWB - 19 _ 753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:749, AWB - 19 _ 753

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 februari 2021
Datum publicatie
5 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:749
Zaaknummer
AWB - 19 _ 753
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e

Inhoudsindicatie

BRE 19/753 tot en met BRE 19/762

(Navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2008 t/m 2012, artikel 16 en artikel 27e van de AWR.

De inspecteur heeft naar aanleiding van verkregen informatie uit een strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende, een kasopstelling gemaakt van de inkomsten en uitgaven van belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2012. De inspecteur heeft in de (navorderings)aanslagen het kastekort zoals dat uit de kasopstelling volgt, in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de informatie verkregen uit het strafrechtelijk onderzoek een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Verder oordeelt de rechtbank dat, gelet op de kastekorten en het ontbreken van een plausibele verklaring als bron voor de beschikbare contante gelden, voor elk van de jaren aannemelijk is dat belanghebbende werkzaamheden heeft verrichten waarmee hij substantiële bedragen aan niet-aangegeven inkomen heeft verdiend. Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 tot en met 2012 niet de vereiste aangiften IB/PVV/Zvw gedaan waardoor sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. De aanslag voor het jaar 2012 moet worden verminderd omdat de inspecteur bij de kasopstelling is uitgegaan van contante inkomsten uit de verkoop van een schilderij in het jaar 2008 in plaats van het jaar 2012, zijnde het jaar van de verkoopovereenkomst. Voor de overige jaren is de schatting van de inspecteur alleszins redelijk. Belanghebbende slaagt niet in de op hem rustende verzwaarde bewijslast. De boetes zijn passend en geboden, ook als rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de boetegrondslag tot stand is gekomen met toepassing van omkering van de bewijslast.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/753 tot en met BRE 19/762

uitspraak van 18 februari 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2012 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen vergrijpboeten opgelegd en heffings-/belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 bedoelde aanslagen.

1.3.

Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2008 tot en met 2010 en de aanslagen Zvw voor de jaren 2011 en 2012 ongegrond verklaart. De bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 zijn gegrond verklaard waarbij de vergrijpboetes zijn vernietigd. Daarbij is een kostenvergoeding toegekend van twee keer € 508.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij drie afzonderlijke brieven met dagtekening 12 februari 2019, ontvangen bij de rechtbank op 13 februari 2019, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van in het totaal € 141 (driemaal € 47).

1.5.

De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft over de jaren 2008 tot en met 2012 aangiften IB/PVV ingediend.

2.2.

De definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2010 zijn conform de aangiften opgelegd.

2.3.

Op 3 mei 2012 is een strafrechtelijk onderzoek gestart met de naam ‘ [onderzoek] ’. Het onderzoek was gericht op het telen en verkopen van softdrugs. Belanghebbende is één van de verdachten.

2.4.

In het kader van het onderzoek naar belanghebbende hebben op 21 augustus 2012 doorzoekingen plaatsgevonden op diverse locaties. Daarbij is in totaal een bedrag van € 70.327,07 aangetroffen en in beslag genomen. Tijdens de doorzoekingen zijn bovendien diverse bonnetjes aangetroffen waaruit contante uitgaven blijken.

2.5.

Verder is tijdens één van de doorzoekingen op 21 augustus 2012 een handgeschreven notitie in beslag genomen. Deze notitie was gedateerd 31 januari 2012 en betrof een verkoopovereenkomst tussen [persoon A] en belanghebbende. Volgens de notitie heeft de heer [persoon A] een schilderij van belanghebbende gekocht en heeft hij daarvoor € 14.500 contant betaald.

2.6.

De inspecteur heeft op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) informatie verkregen uit het strafrechtelijk onderzoek.

2.7.

Naar aanleiding van de verkregen informatie heeft de inspecteur een financieel onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een rapport met datum 14 mei 2013 (hierna: het rapport). In dit rapport kondigt de inspecteur over de jaren 2008 tot en met 2010 navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, alsmede vergrijpboeten van 50% van de na te vorderen IB/PVV aan. Voor de jaren 2011 en 2012 kondigt de inspecteur aan dat hij aanslagen IB/PVV gaat opleggen alsmede vergrijpboeten van 50%.

2.8.

Het rapport bevat een kasopstelling van de inkomsten en uitgaven van belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2012. Voor het opstellen van de kasopstelling heeft de inspecteur, naast de gegevens die bij de belastingdienst bekend zijn, mede gebruik gemaakt van verkregen informatie uit het strafrechtelijk onderzoek.

2.9.

De kasopstelling over de jaren 2008 tot en met 2012 (hierna: de kasopstelling) is als volgt:

Kasopstelling

2008

2009

2010

2011

2012

Beginsaldo 1 januari

€ 1.000

€ 1.000

€ 1.000

€ 1.000

€ 1.000

Bij:

Opnamen

700

200

100

0

0

Contante inkomsten

14.500

0

0

0

0

Inkomsten uit ROW

25.400

26.000

15.000

24.800

0

Terug ontvangen lening

0

0

0

0

36.000

Af:

Stortingen

26.580

44.100

42.830

16.445

7.425

Contante uitgaven

68.914

95.531

25.126

-

101.956

8.587

Eindsaldo 31 december

1.000

1.000

1.000

1.000

0

21 augustus

70.327

Te kort

54.894 €

113 431

52.856

93 601

49 339

2.10.

De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende (eerder niet-aangegeven) resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten ter hoogte van het kastekort zoals die uit de kasopstelling volgt. De inspecteur heeft dit resultaat opgeteld bij het in de aangifte opgegeven belastbaar inkomen uit werk en woning. Dit heeft geresulteerd in de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd aan belanghebbende, inclusief vergrijpboetes en beschikkingen inzake heffings-/belastingrente:

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.294 alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete van € 12.844 en de in rekening gebrachte heffingsrente van € 3.829 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.87) (BRE 19/753);

-

navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2008 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 31.231 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 44 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.87) (BRE 19/756);

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.431 alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete van € 28.064 en de in rekening gebrachte heffingsrente van € 5.701 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.97) (BRE 19/754);

-

navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2009 naar een bijdrage-inkomen van € 32.369 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 30 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.97) (BRE 19/757);

-

navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.856, alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete van € 11.349 en de in rekening gebrachte heffingsrente van € 1.440 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.07) (BRE 19/755);

-

navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2010 naar een bijdrage-inkomen van € 33.189 alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 57 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.07) (BRE /19/758);

-

definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 109.399 alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete van € 21.976 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.16.01.4) (BRE 19/761);

-

definitieve aanslag Zvw voor het jaar 2011 naar een bijdrage-inkomen van € 33.427 alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 77 ( [aanslagnummer] W.16.01.4 ) (BRE 19/762);

-

definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.429, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 131 alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete van € 9.660 en de vergoede belastingrente van € 94 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01) (BRE 19/759);

-

definitieve aanslag Zvw voor het jaar 2012 naar een bijdrage-inkomen van € 49.339 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.26.01.4) (BRE 19/760).

2.11.

In de strafrechtelijke procedure jegens belanghebbende heeft de rechtbank vonnis gewezen. Belanghebbende heeft verklaard hiertegen hoger beroep te hebben ingesteld. Het vonnis van de rechtbank in de strafrechtelijke procedure is door partijen niet in het geding gebracht.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

I. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2008 tot en met 2010 en de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2011 en 2012 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende opgelegd?

II. Zijn de boetes terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd?

De toegekende kostenvergoedingen bij de uitspraken op bezwaar betreffende de jaren 2011 en 2012 zijn niet in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de onderhavige (navorderings)aanslagen, boetes en heffings-/belastingrentebeschikkingen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing