Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1385, BRE-21_1505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1385, BRE-21_1505

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 maart 2022
Datum publicatie
24 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1385
Formele relaties
Zaaknummer
BRE-21_1505

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/1505

uitspraak van 18 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen

De uitspraak van de inspecteur van 26 februari 2021 op de bezwaren van belanghebbende tegen de door hem over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 op aangifte voldane omzetbelasting en de in hetzelfde geschrift vervatte afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende mr. T.T.H.J.M. Smits, verbonden aan Lenssen Advies te Hegelsom. Namens de inspecteur mr. [inspecteur], die telefonisch aan de zitting heeft deelgenomen.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond voor zover deze zich richten tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren;

- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft in 2016 ieder kwartaal aangiften omzetbelasting ingediend en steeds de op aangifte verschuldigde omzetbelasting voldaan. Het bedroeg ieder kwartaal een bedrag van € 781.

2.2.

Belanghebbende heeft op 17 april 2020 een suppletie omzetbelasting ingediend waarbij is verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 3.124. De aanleiding voor deze suppletie is de beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 juni 20191 en de daarop volgende uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 december 2019.2

2.3.

In de toelichting bij de uitspraak op bezwaar van 18 december 2020 staat de volgende tekst:

“U hebt uw verzoek niet binnen de gestelde termijn ingediend. U bent hierdoor niet ontvankelijk in het verzoek. Ik heb uw verzoek ambtshalve in behandeling genomen. Ik kom niet aan uw verzoek tegemoet. U heeft een verzoek ingediend om de in rekening gebrachte omzetbelasting terug te vragen op grond van het IO-arrest (HvJ, 13 juni 2019, C-420/18). Omdat het hier gaat om nieuw jurisprudentie mag ik op grond van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht paragraaf 23 lid 8 onderdeel b geen teruggaaf van belasting verlenen.”

2.4.

In de uitspraak op bezwaar staat de volgende tekst:

“U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen het bedrag dat u heeft betaald op basis van uw aangifte(n) over 1 januari 2016 t/m 31 december 2016. U heeft het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend. U bent hierdoor niet-ontvankelijk in het bezwaar. Dit houdt in dat u geen beroep kunt aantekenen tegen de inhoudelijke beslissing (…). Voor de reden van het niet tegemoet komen verwijs ik naar brief van 18 december 2020.

2.5.

Belanghebbende is het oneens met deze uitspraak op bezwaar die is genomen naar aanleiding van de door hem ingediende suppletie. Hij acht de handelswijze van de inspecteur niet juist. Volgens belanghebbende moet de inspecteur gelet op het karakter van de suppletieplicht van artikel 10a van de AWR een voor bezwaar vatbare beschikking nemen indien om een teruggaaf wordt verzocht.

2.6.

Anders dan wat belanghebbende verdedigt is het niet zo dat de afwijzing van een suppletie gedaan moet worden bij voor bezwaar vatbare beschikking.3 Uit het door belanghebbende aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 15 november 20194 valt dit ook niet af te leiden. Dat arrest gaat namelijk over de navorderingsbevoegdheid van de inspecteur indien in strijd met beleid van de inspecteur een ambtshalve teruggaaf is verleend waardoor materieel de juiste heffing is vastgesteld. Die situatie doet zich hier niet voor.

Verder miskent belanghebbende dat er feitelijk ook een voor bezwaar vatbare beschikking is gegeven, zij het in de vorm van niet-ontvankelijkverklaringen van de als bezwaren aangemerkte suppletie. Belanghebbende heeft in dat verband nog het standpunt ingenomen dat deze werkwijze niet wordt ondersteund door de parlementaire toelichting op dat punt. De rechtbank verwerpt dat standpunt. In de parlementaire toelichtingen staan namelijk de volgende (relevante) passages:

“Vanuit het oogpunt dat het de belastingplichtige niet moeilijk gemaakt moet worden om zijn belastingschuld correct vast te (laten) stellen, biedt de Belastingdienst een digitaal formulier suppletie aan waarmee de belastingplichtige de onjuistheid van de aangifte(n) kan melden. De suppletie is juridisch gezien geen aangifte en ontbeert elke wettelijke grondslag. De Belastingdienst merkt deze suppleties aan als een verzoek om het opleggen van een naheffingsaanslag of als een (meestal te laat) bezwaar tegen de eigen aangifte.

(…)

Voor degenen die thans suppleren verandert er weinig. Het formaliseren vindt namelijk op dezelfde wijze plaats als nu: via een naheffingsaanslag of een ambtshalve teruggaaf. Daarbij wordt het verzoek behandeld als een (te laat) ingediend bezwaarschrift tegen de eigen aangifte.” 5

2.7.

Ook de stelling van belanghebbende dat de inspecteur ten onrechte tot een niet-ontvankelijkverklaring komt op grond van artikel 23 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, wordt door de rechtbank verworpen. Zoals volgt uit de stukken heeft de inspecteur twee afzonderlijke beslissingen genomen met een afzonderlijke motivering. Daar waar de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering heeft afgewezen, heeft hij dit gebaseerd op het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. De niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren is uitsluitend gebaseerd op het buiten de bezwaartermijn indienen van de bezwaren.

2.8.

Niet in geschil is verder dat – als de suppletie als bezwaren tegen de voldoeningen op aangifte moet worden aangemerkt – de bezwaren buiten de geldende termijnen zijn ingediend. Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd waarom deze termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. In zoverre heeft de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.9.

Indien en voor zover belanghebbende ter zitting nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen met de stelling dat voor 2018 wel een teruggaaf is toegekend, wordt dit door de rechtbank verworpen. Gelet op de betwisting daarvan door de inspecteur is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van feitelijk en rechtens gelijke gevallen.

2.10.

De beroepen tegen de niet-ontvankelijkverklaringen zijn dan ook ongegrond verklaard.

2.11.

Voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Het betreft namelijk een beslissing op grond van artikel 65 van de AWR. Dat is niet een voor (bezwaar en) beroep vatbare beslissing. Rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.