Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:146, 19/5066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:146, 19/5066

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 januari 2022
Datum publicatie
25 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:146
Zaaknummer
19/5066

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/5066

Uitspraak van 18 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor 2014 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag VPB 2014. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2019.

1.2.

Belanghebbende heeft op 8 oktober 2019 beroep ingesteld.

1.3.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2021 in Breda.

Daar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde] , gemachtigde, en [bestuurder] , bestuurder, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.5.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de inspecteur en de rechtbank.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

[aandeelhouder] was van 28 maart 1991 tot 2 augustus 2014 enig aandeelhouder van J[belanghebbende] (de B.V.). De B.V. oefende, na inbreng van een agrarische onderneming, een agrarisch bedrijf uit. De B.V. oefende dit bedrijf uit door middel van een Nederlandse en Duitse tak.

2.2.

[aandeelhouder] en zijn echtgenote woonden in een woning die bij het bedrijf in [plaats] was gelegen (de bedrijfswoning). De bedrijfswoning behoorde tot het ondernemingsvermogen van de B.V.

2.3.

Op 6 juli 2012 heeft de B.V. het pand [adres] te [plaats] (het pand) voor een bedrag van € 637.500 gekocht en op 6 november 2012 is het pand aan de B.V. geleverd.

2.4.

Het pand was bestemd om te gaan dienen als toekomstige woning voor [aandeelhouder] en zijn echtgenote.

2.5.

In 2013 heeft de B.V. het pand op haar kosten laten verbouwen. Het pand is levensloopbestendig gemaakt en qua voorzieningen en comfort op gelijk niveau gebracht als de bedrijfswoning. De daarvoor gemaakte kosten bedroegen € 373.415. In september 2013 was de verbouwing klaar en zijn J[aandeelhouder] en zijn echtgenote in het pand gaan wonen. Daartoe hebben zij een huurovereenkomst gesloten met de B.V. De bedrijfswoning is, na de verhuizing van [aandeelhouder] en zijn echtgenote naar het pand, door [bestuurder] , de dochter van [aandeelhouder] (de dochter) en haar echtgenoot betrokken. De echtgenoot van de dochter is de bedrijfsleider van belanghebbende.

2.6.

Per 31 december 2013 bedroeg de boekwaarde van het pand € 1.006.818.

2.7.

Op 1 augustus 2014 is de Nederlandse tak van de B.V. juridisch afgesplitst en ondergebracht in belanghebbende. Bij deze afsplitsing is het pand naar belanghebbende overgegaan.

2.8.

[aandeelhouder] was enig aandeelhouder van belanghebbende van 2 augustus 2014 tot 27 september 2016. Hij en zijn dochter, waren vanaf 2 augustus 2014 bestuurders van belanghebbende.

2.9.

Op 29 december 2014 heeft belanghebbende het pand aan [aandeelhouder] en zijn echtgenote verkocht voor een bedrag van € 570.000. Op 30 december 2014 is het pand geleverd. Uit een controlerapport van de Belastingdienst is gebleken dat de verkoopprijs de waarde in het economische verkeer op dat moment vertegenwoordigde.

2.10.

Op 27 september 2016 zijn de aandelen in belanghebbende overgedragen aan de dochter.

2.11.

Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2014 met betrekking tot het pand ‘afschrijvingskosten’ van € 42.384 (boekwaarde op 1 januari 2014 € 1.006.816 -/- boekwaarde op het moment van verkoop € 964.432) en een ‘verkoopverlies’ van € 394.432 (boekwaarde op het moment van verkoop € 964.432 -/- verkoopprijs € 570.000) ten laste van de winst gebracht.

2.12.

De definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2014 is met dagtekening 20 oktober 2018 vastgesteld. De inspecteur heeft de afschrijvingskosten en het verkoopverlies met betrekking tot het pand gecorrigeerd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de afschrijvingskosten en het verkoopverlies in 2014 ten laste van de winst van belanghebbende mogen worden gebracht.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat de door haar ingediende aangifte juist is. De inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing