Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1790, BKDH-22/00219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1790, BKDH-22/00219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 maart 2023
Datum publicatie
20 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:1790
Formele relaties
Zaaknummer
BKDH-22/00219
Relevante informatie
Art. 8 Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

De aankoop en verbouwing van een pand door belanghebbende zijn louter gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoefte van haar aandeelhouder. De afschrijvingskosten en het boekverlies zijn daarom terecht niet in aftrek toegelaten. Vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BKDH-22/00219

in het geding tussen:

(gemachtigde: W.M.J. Saes)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 18 januari 2022, nummer BRE 19/5066.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 20 oktober 2018 voor het boekjaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbare winst van € 449.413 (de aanslag). Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikkingen de belastbare winst van het onderhavige jaar verminderd door verrekening van een verlies van € 20.751 en is een bedrag van € 25.946 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2019 het door belanghebbende gemaakte bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 345. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend, aangeduid als verweerschrift. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota met bijlagen ingediend, ingekomen bij het Hof op 18 januari 2023.

1.5.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 31 januari 2023. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

[belanghebbende] (de BV) is op [datum] 1991 door [A] opgericht. De BV oefende na inbreng van een agrarische onderneming een agrarisch bedrijf uit in een Nederlandse en een Duitse tak.

2.2.

[A] is vanaf de datum van oprichting van de BV tot 2 augustus 2014 enig aandeelhouder en (mede)bestuurder van deze vennootschap. Zijn dochter, [B] , was met ingang van 1 april 1997 tot en met 1 juli 2008, en met ingang van 1 december 2009 tot en met 17 december 2014 medebestuurder van de BV. In beide periodes was zij zelfstandig bevoegd om als bestuurder de vennootschap te vertegenwoordigen. De zoon van [A] , [C] , is met ingang van 1 juli 2008 tot en met heden medebestuurder van de BV en in die hoedanigheid zelfstandig bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen. [A] is met ingang van 1 april 1997 gezamenlijk bevoegd om als bestuurder de vennootschap te vertegenwoordigen.

2.3.

Tot het ondernemingsvermogen van de BV behoort een woning met aanbouw, achterhuis en ondergrond, gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] (de bedrijfswoning). [A] en zijn echtgenote, [D] (de echtgenote), zijn gedurende de uitoefening door hen van het agrarische bedrijf tot 15 september 2013 woonachtig geweest in de bedrijfswoning.

2.4.

De BV heeft op 6 juli 2012 een koopovereenkomst gesloten voor de aankoop van een pand gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats] voor een bedrag van € 637.500 (het pand). Het pand is aangekocht om te gaan dienen als woning voor [A] en zijn echtgenote, en is op 6 november 2012 geleverd aan de BV. De BV heeft het pand in 2013 voor haar rekening laten verbouwen. Het pand is ten behoeve van [A] en zijn echtgenote levensloopbestendig gemaakt en qua voorzieningen en comfort op gelijk niveau gebracht met de bedrijfswoning waarin zij woonachtig waren. De totale kosten van de verbouwing bedroegen € 373.415. De verbouwing was in september 2013 afgerond, waarna zij in het pand zijn gaan wonen. Daartoe is met de BV op 29 augustus 2013 een huurovereenkomst gesloten, die is ingegaan op 15 september 2013. De bedrijfswoning is na de verhuizing van [A] en zijn echtgenote door diens dochter en haar echtgenoot betrokken.

2.5.

De boekwaarde van het pand bedroeg op 31 december 2013 € 1.006.818.

2.6.

De Nederlandse tak van de BV is op 2 augustus 2014 juridisch afgesplitst en ondergebracht in belanghebbende, die op die dag ook is opgericht. Tot deze afsplitsing behoorde mede het pand.

2.7.

[A] was van 2 augustus 2014 tot 27 september 2016 enig aandeelhouder van belanghebbende. Hij en zijn dochter waren vanaf 2 augustus 2014 bestuurders van belanghebbende.

2.8.

Belanghebbende heeft het pand op 29 december 2014 verkocht voor een bedrag van € 570.000 en op 30 december 2014 geleverd aan [A] en zijn echtgenote. De boekwaarde van het pand ten tijde van deze verkoop bedroeg € 964.432.

2.9.

[A] heeft op 27 september 2016 de aandelen in belanghebbende aan zijn dochter overgedragen, waardoor zij enig aandeelhouder is geworden.

2.10.

Belanghebbende heeft in haar aangifte Vpb 2014 voor het pand afschrijvingskosten van € 42.384 (boekwaarde op 1 januari 2014 € 1.006.816 -/- boekwaarde op het moment van verkoop € 964.432) en een boekverlies van € 394.432 (boekwaarde op het moment van verkoop € 964.432 -/- verkoopprijs € 570.000) ten laste van de winst gebracht.

2.11.

De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2014 afgeweken van de ingediende aangifte. Hij heeft de in 2.10 vermelde afschrijvingskosten en het boekverlies in aftrek van de winst geweigerd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld:

“4.1. Door een vennootschap gedane uitgaven hebben geen zakelijk karakter – en kunnen dus niet ten laste van de winst worden gebracht – als en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Als in geschil is of de ondernemer een bepaalde uitgave heeft gedaan om de zakelijke belangen van de onderneming te dienen of (ook) ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, overschrijdt de rechter de grenzen van zijn taak niet door de werkelijke aard van de uitgaven te beoordelen.[1]

4.2.

Belanghebbende stelt dat het pand voor haar aandeelhouder is gekocht, zodat de dochter, die permanent toezicht op het bedrijf ging houden in de vrijkomende bedrijfswoning kon gaan wonen.. De aandeelhouder, [A] , was niet bereid de bedrijfswoning te verlaten; door het aankopen van het pand door de [BV] werd hij daartoe wel bereid gevonden. Volgens belanghebbende hebben spanningen binnen de familie over de bedrijfsvoering van de [BV] bijgedragen aan de beslissing om het pand te kopen. De [BV] heeft het pand na aankoop op haar kosten laten verbouwen om het op een gelijk voorzieningenniveau te brengen als dat van de bedrijfswoning. Het pand is in december 2014 aan de aandeelhouder verkocht, omdat de dochter dit als voorwaarde stelde voor de overdracht van de aandelen in belanghebbende aan haar. Volgens belanghebbende zijn gelet op deze redenen de aankoop, de verbouwing en de verkoop vanuit een zakelijk belang van belanghebbende verricht.

4.3.

De inspecteur betwist dit. Een redelijk handelend ondernemer had, volgens de inspecteur, een goedkopere oplossing gezocht voor het houden van toezicht op het bedrijf dan de aankoop en dure verbouwing van het pand. De aankoop en verbouwing van het pand ziet de inspecteur als het bevredigen van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Dit brengt met zich dat de afschrijvingskosten en het bij de verkoop van het pand in aanmerking genomen boekverlies niet in aftrek kunnen worden toegestaan.

4.4.

Op de inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de uitgaven voor het pand uitsluitend zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder van belanghebbende, [A] . In dit verband overweegt de rechtbank dat het pand is aangekocht zodat de aandeelhouder en zijn echtgenote daarin konden wonen, dat hij bevoegd was te beslissen over de aankoop van het pand en dat het pand (uitsluitend) hem en zijn echtgenote ter beschikking kwam te staan. Daar komt bij dat de aandeelhouder alleen uit de bedrijfswoning wilde verhuizen als voor hem een geschikte vervangende woning met een gelijkwaardig woongenot was gevonden. Voorts neemt de rechtbank de omvang van de totale uitgaven in aanmerking en het feit dat het pand na aankoop ingrijpend is verbouwd, waarbij de verbouwing op de wensen en woonbehoeften van de aandeelhouder (en zijn echtgenote) was afgestemd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het pand is aangekocht vanwege de wens van de aandeelhouder om een geschikte vervangende woning te bewonen en niet vanuit een zakelijk belang van belanghebbende.

4.5.

Belanghebbende heeft in de stukken en ter zitting overtuigend uiteengezet dat het voor de bedrijfsvoering noodzakelijk was dat er permanent toezicht op het bedrijf werd gehouden. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent, brengt die omstandigheid niet met zich dat een zakelijk belang ten grondslag lag aan de aankoop van het pand. De aandeelhouder wilde namelijk de bedrijfswoning blijven bewonen ondanks zijn hoge leeftijd en de omstandigheid dat hij dat permanente toezicht niet kon houden. De aankoop van het pand vloeit daarom voort uit de wens van de aandeelhouder om de bedrijfswoning alleen te willen verlaten als een geschikte vervangende woning voor hem was gevonden en niet uit de noodzaak tot permanent toezicht op het bedrijf.

4.6.

De uitgaven met betrekking tot de aankoop en verbouwing van het pand zijn daarom enkel gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, waardoor sprake is van een verkapte winstuitdeling.[2] De inspecteur is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dit aannemelijk te maken; de afschrijvingskosten en het verkoopverlies met betrekking tot het pand kunnen daarom niet ten laste van de winst van belanghebbende (in 2014) worden gebracht.

(…)

[1] HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AB2865, BNB 2002/290, en HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9548, BNB 2008/139.

[2] HR 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6282, BNB 2011/25.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing