Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:151, AWB - 18 _ 1812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:151, AWB - 18 _ 1812

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 januari 2022
Datum publicatie
24 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:151
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1812

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting / formeel recht

Wisselwerking tussen artikel 2.17 Wet IB 2001 en omkering van de bewijslast? De echtgenoot van belanghebbende is directeur en middellijk aandeelhouder van een BV. Bij de BV zijn in de onderhavige jaren bedragen als onzakelijk aangemerkt. De helft van die correcties is bij belanghebbende in aanmerking genomen als inkomen uit aanmerkelijk belang op grond van artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001. De inspecteur heeft vergrijpboeten van 50% opgelegd.

Ten aanzien van de BV heeft de rechtbank geoordeeld dat een deel van de correcties niet in stand blijft. Ten aanzien van de jaren waarin alleen die correcties zijn aangebracht, dienen ook de correcties van het inkomen uit aanmerkelijk belang te vervallen.

Ten aanzien van 18 van de 19 overige correcties heeft de rechtbank geoordeeld dat de BV uitdelingen heeft gedaan aan de echtgenoot van belanghebbende. De inspecteur heeft terecht 50% van deze correcties als inkomen uit aanmerkelijk belang bij belanghebbende nagevorderd. De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende zich ervan bewust was dat zij onjuiste aangiften deed toen zij bedoelde uitdelingen niet in haar aangiften opnam. Er is dan ook geen sprake van omkering van de bewijslast, zodat de overige correcties niet (alsnog) in stand blijven. De omstandigheid dat bij de echtgenote wel 50% van die correcties in aanmerking worden genomen, maakt dat niet anders, ook niet op grond van artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001.

De rechtbank vernietigt alle boetebeschikkingen omdat opzet niet is bewezen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/1812 tot en met 18/1815, 18/1817, 18/1818, 19/1694, 21/5109 en 21/5110

uitspraak van 13 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende belastingaanslagen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en de volgende boete- en rentebeschikkingen afgegeven:

-

over het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.483, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 411.297 en heffingsrente van € 38.007;

-

over het jaar 2008 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.083, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.215.155, een vergrijpboete van € 151.894 en heffingsrente van € 54.437;

-

over het jaar 2009 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.558, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 275.663, een vergrijpboete van € 34.457 en heffingsrente van € 9.075;

-

over het jaar 2010 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.996, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 266.482, een vergrijpboete van € 33.310 en heffingsrente van € 6.233;

-

over het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.726, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 288.657, een vergrijpboete van € 36.082 en heffingsrente van € 2.981;

-

over het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.747, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 252.507, een vergrijpboete van € 31.563 en belastingrente van € 3.594;

-

over het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.299, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 219.778, een vergrijpboete van € 27.472 en belastingrente van € 3.418;

-

over het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.350, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 102.064, een vergrijpboete van € 11.227 en belastingrente van € 3.136;

-

over het jaar 2015 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.141, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 94.218, een vergrijpboete van € 11.777 en belastingrente van € 1.101.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 februari 2018 de belastingaanslagen over de jaren 2007 tot en met 2013 gehandhaafd. Voor de jaren 2014 en 2015 zijn geen uitspraken op bezwaar gedaan. De rechtbank heeft aan partijen voorgehouden of zij voor die jaren prorogatie (het overslaan van de bezwaarfase op grond van artikel 7:1a van de Awb) wensen. Partijen hebben laten weten daarmee in te stemmen. Aan deze zaken zijn de zaaknummers 21/5109 en 21/5110 toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de jaren 2008 tot en met 2013 bij brief van 22 maart 2018, diezelfde dag per fax door de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 46. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar betreffende het jaar 2007 bij brief van 9 april 2019, diezelfde dag per fax door de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

Voor het verdere procesverloop verwijst de rechtbank naar de onderdelen 1.4 tot en met 1.7 van de uitspraak van heden in de zaken van [naam] (de BV), van welke uitspraak een geanonimiseerd afschrift aan deze uitspraak is gehecht (de aangehechte uitspraak).

2 Feiten

2.1.

Voor hetgeen vaststaat op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, verwijst de rechtbank allereerst naar onderdeel 2 van de aangehechte uitspraak.

2.2.

Bij het opleggen van de onderhavige belastingaanslagen heeft de inspecteur correcties voor inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. De correcties zijn, kort gezegd, gebaseerd op 50 percent van de bedragen die bij de BV als onzakelijk zijn aangemerkt. Het gaat daarbij om licentievergoedingen die geheel dan wel gedeeltelijk onzakelijk zijn geacht. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 gaat het daarnaast ook om de in onderdeel 2.15 van de aangehechte uitspraak vermelde andere onzakelijk geachte uitgaven. Voor die jaren gaat het voor belanghebbende om 50 percent van de volgende correcties (waarbij correctie 19 de winstuitdelingen in verband met de licentievergoedingen betreft):

Daarnaast heeft de inspecteur vergrijpboeten van 50 percent opgelegd.

2.3.

De inspecteur heeft in het verweerschrift voor een aantal jaren zijn standpunt herzien naar aanleiding van de uitkomsten van de procedure die voor het jaar 2007 voor de BV is gevoerd. De inspecteur neemt voor alle jaren niet langer het standpunt in dat de licentieovereenkomst als zodanig onzakelijk is. Het standpunt is nu dat de licentievergoeding onzakelijk is voor zover deze meer bedraagt dan 10 percent van de door de BV met het programma [naam] behaalde omzet. De inspecteur heeft in dat kader de volgende tabel voor de jaren 2008 tot en met 2011 opgenomen in zijn verweerschrift:

2.4.

Vervolgens heeft de inspecteur in de pleitnota zijn standpunt herzien wat betreft het moment waarop inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking kan worden genomen met betrekking tot de door de BV verschuldigde licentievergoedingen. De inspecteur sluit daarbij niet langer aan bij de bedragen die in het desbetreffende jaar niet-aftrekbaar bij de BV zijn geacht. In plaats daarvan neemt de inspecteur primair het standpunt in dat het moment van facturering door de SPF beslissend is. Dit betekent volgens de inspecteur het volgende voor de jaren 2007 tot en met 2013, met dien verstande dat 50 percent van de vermelde uitdeling bij belanghebbende in aanmerking wordt genomen:

Subsidiair heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat het moment van betaling van de facturen door de BV het aanknopingspunt is om inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking te nemen ter zake van de licentievergoedingen. Die betalingen zijn de volgende:

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de belastingaanslagen, de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd/gegeven.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en van de boeten, vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2015 en de rente, en vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen, de boeten en de rente.


4 Beoordeling van het geschil

5 Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

6 Proceskosten

7 Beslissing

1 Ontstaan en loop van het geding

2 Feiten

3 Geschil

4 Beoordeling van het geschil

5 Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

6 Proceskosten

7 Beslissing