Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-10-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3307, 22/331 tot en met 22/339

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-10-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3307, 22/331 tot en met 22/339

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 oktober 2024
Datum publicatie
18 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:3307
Formele relaties
Zaaknummer
22/331 tot en met 22/339
Relevante informatie
Art. 2.17 Wet IB 2001, Art. 4.43 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Belanghebbendes echtgenote is ab-houder in [bedrijf 5]. De omvang van licentievergoedingen van [bedrijf 5] aan SPF voor gebruik van softwarepakket acht het hof onzakelijk. Er is sprake van een wanverhouding tussen de door de SPF geleverde prestatie en de omvang van de licentievergoeding. Het onzakelijke deel wordt als een verkapte winstuitdeling bij de echtgenoot en voor de helft bij belanghebbende in aanmerking genomen.

Verder worden verschillende uitgaven die [bedrijf 5] doet ten behoeve van de echtgenoot en belanghebbende als winstuitdeling in aanmerking genomen. De rechtbank heeft de boete die aan belanghebbende was opgelegd terecht vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/331 tot en met 22/339

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 januari 2022, nummers BRE 18/1812 tot en met 18/1815, 18/1817, 18/1818, 19/1694, 21/5109 en 21/5110, in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de inspecteur

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) betreffende de jaren 2007 tot en met 2015 opgelegd. Tevens is steeds bij beschikking heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht en is, met uitzondering van het jaar 2007, steeds bij beschikking een vergrijpboete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft betreffende de jaren 2007 tot en met 2013 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank en rechtstreeks beroep ingesteld met betrekking tot de jaren 2014 en 2015. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft tegen deze uitspraak (voor alle jaren) hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbendes echtgenoot, [echtgenoot] , vergezeld van belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken, de zaken van [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] ) met nummers 22/315 tot en met 22/321 en 22/396 tot en met 22/401, en de zaken van [echtgenoot] met nummers 22/322 tot en met 22/330 en 22/403 tot en met 22/405.

1.7.

Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota ingediend. Deze pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). De echtgenoot houdt alle aandelen in [bedrijf 1] B.V. Deze B.V. heeft op [datum 1] 2001 alle aandelen in [bedrijf 5] gekocht van [bedrijf 2] B.V. voor een bedrag van fl. 10.000 (€ 4.538). Sinds [datum 2] 2001 is de echtgenoot enig directeur van [bedrijf 5] . Daarvoor werd deze functie bekleed door wijlen [oom] (hierna: [oom] ), een oom van de echtgenoot. [oom] was aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V.

2.2.

[bedrijf 5] heeft als doel het ontwikkelen van software, het leveren van hard- en software, het ontwikkelen van internetactiviteiten en het aanleggen en beheren van netwerken, alsmede het adviseren daaromtrent en voorts het geven van opleidingen op vorenstaande gebieden. [bedrijf 5] exploiteert het softwareprogramma [programma] .

[programma] is een “web based” softwareprogramma, dat multifunctioneel en modulair is opgezet en wordt aangeboden voor elk type organisatie. Het biedt ondersteuning op het gebied van relatiebeheer, logistiek, projectplanning, personeel & organisatie, websitebeheer en winkelautomatisering. Door middel van pakketten/modules kan het programma worden aangepast aan de specifieke wensen van klanten.

2.3.

In een brief van de echtgenoot aan [oom] van 31 december 2001 staat:

“N.a.v. ons gesprek bevestigen wij hierbij dat de rechten van het softwareprogramma “ [programma] ” in handen van jou blijft.

Bij verkoop van de rechten van het softwareprogramma “ [programma] ” heeft [echtgenoot] het eerste recht van koop.

Wegens een opstartfase van 5 jaar bedraagt de licentievergoeding eerst 30% van de totale omzet van de vaste contracten en daarna 50%.

Met terugwerkende kracht mag de licentievergoeding van de eerste vijf jaar gecorrigeerd worden naar 50%.

Tevens is er besloten soepel om te gaan met de betalingen van de licentievergoeding vanwege de opstartfase.

Er hoeft geen rente te worden betaald over de nog te betalen licentievergoeding.”

2.4.

Bij brief met dagtekening 5 januari 2007 heeft [oom] de echtgenoot op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de intellectuele eigendom van [programma] , om niet, over te dragen aan een op te richten Stichting Particulier Fonds (SPF) die de naam [naam 2] zal krijgen.

In deze brief heeft [oom] , voor zover relevant, opgemerkt:

“De SPF is nu nog in oprichting, maar zal beheerd gaan worden door [bedrijf 3] te Curaçao. (…)

[bedrijf 3] heeft een kopie van onze licentie overeenkomst gekregen, zij zullen ook uitvoering geven aan de afspraken in deze licentie overeenkomst en de licentie vergoedingen gaan innen. (…)

Nadat alles definitief is, kan, mag en zal ik mij niet meer met deze licentie bemoeien en ook niet met afspraken in de licentie overeenkomst, ook niet met SPF [naam 2] .”

De SPF is op [datum 3] 2007 opgericht en wordt bestuurd door [naam 3] van [bedrijf 3] te Curaçao.

2.5.

[bedrijf 5] heeft op 18 mei 2007 een bedrag van € 230.000 overgeboekt naar een bankrekening die op naam staat van [oom] en/of mevrouw [echtgenote 2] , de echtgenote van [oom] (hierna: de bankrekening [oom] ). Bij deze overboeking is de volgende beschrijving vermeld:

“OVB NAAR DHR. [oom] CNFAFSPRAAK”.

2.6.

[oom] heeft op [datum 4] 2007 een bedrag van $ 303.000 verworven tegen een valutakoers van 1,3439. Dientengevolge is een bedrag van € 225.463,20 van de bankrekening van [oom] afgeschreven. Bovendien is ter zake van deze transactie een transferprovisie van € 37,50 en een spoedtoeslag van € 25 afgeschreven van deze rekening.

Op [datum 4] 2007 heeft [oom] een bedrag van € 4.474,30 overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 5] . Bij deze overboeking is de volgende omschrijving vermeld:

“OVERSCHOT VAN AWF IV”.

2.7.

Op 23 oktober 2007 is vanaf een bankrekening die mede op naam van [oom] staat een bedrag van $ 378.750 gestort op een bankrekening die op naam van [bedrijf 4] B.V. staat. Bij deze overboeking is volgens de omschrijving vermeld:

“4 X [echtgenoot] + 1 X [dochter oom] ”.

2.8.

Ten aanzien van de vier participaties in Amerikaans Woningfonds [naam woningfonds] zijn verschillende inschrijfformulieren opgemaakt.1 Er is een met de pen ingevuld inschrijfformulier waarop staat vermeld dat het is opgemaakt op 21 mei 2007 en de echtgenoot op eigen naam en voor eigen rekening en risico inschrijft op vier participaties. Op dit formulier is het mobiele telefoonnummer van de echtgenoot vermeld. Een tweede inschrijfformulier vermeldt dat [naam 2] inschrijft op vier participaties. Dit formulier heeft als dagtekening 13 februari 2007 en vermeldt eveneens het mobiele telefoonnummer van de echtgenoot. Een derde formulier met als dagtekening 20 mei 2007 vermeldt eveneens [naam 2] als inschrijver op vier participaties.

2.9.

[bedrijf 5] heeft [programma] niet zelf ontwikkeld en [programma] was reeds in gebruik bij [bedrijf 5] op het moment van indiensttreding door de echtgenoot bij [bedrijf 5] . [oom] heeft [programma] niet doorverkocht, of op andere wijze de rechten op dit programma, althans op de daaruit voortvloeiende inkomsten, geheel of gedeeltelijk verloren. [oom] was de rechthebbende van dit programma, althans van de daaruit voortvloeiende inkomsten. [oom] heeft [programma] om niet overgedragen aan [naam 2] .

2.10.

[naam 2] heeft voor het gebruik van [programma] licentievergoedingen aan [bedrijf 5] gefactureerd. Vanaf het moment dat de licentievergoeding verschuldigd was tot het moment van voldoening van de factuur, heeft [bedrijf 5] haar betalingsverplichting op de balans opgenomen onder de post “schulden aan leveranciers en handelskredieten” of de post “overlopende passiva”. Voor de verschuldigde licentievergoedingen in de jaren 2000 tot en met 2006 is pas voor het eerst in 2007 een factuur gestuurd.

2.11.

Bij brief van 7 april 2016 aan [naam 2] heeft [bedrijf 5] de licentieovereenkomst ontbonden. In de brief is het volgende opgenomen:

“Betreft: ontbinding licentie overeenkomst

Geachte heren,

Zoals u weet is [bedrijf 5] verwikkeld in een juridisch geschil met de Nederlandse belastingdienst. [bedrijf 5] zit in een spagaat tussen de belastingdienst en U. Een van de redenen hiervoor is dat de overeenkomst tussen SPF [naam 2] en [bedrijf 5] B.V. nu al meer dan vijftien jaar loopt.

Deze situatie is bij u bekend en dat is ook de reden dat we al 2 jaar geen cijfers meer doorsturen en dat de betalingen van de oude facturen op hold zijn gezet.

De enige mogelijkheid om hieruit te komen is dat u ons een nieuwe overeenkomst doet toekomen met daarin een voorstel waarmee we verder kunnen. Hierin moeten ook de afgelopen jaren zijn opgenomen. Dit is voor beide partijen beter omdat we anders geen uitweg meer zien.

Ik verzoek u om mij binnen een week na de dagtekening van deze brief schriftelijk een nieuwe overeenkomst te doen toekomen.”

2.12.

Bij brief van 15 april 2016 reageert [naam 2] met een voorstel voor een hernieuwde overeenkomst.

2.13.

Bij overeenkomst van 28 april 2016 zijn [bedrijf 5] en [naam 2] het volgende overeengekomen:

“Partijen komen overeen dat vanaf 1-1-2016 de volgende punten hun onderlinge contractuele relatie zullen regelen en dat alle voorgaande afspraken met deze overeenkomst per 1-1-2016 komen te vervallen:

  1. De rekeningen van SPF [naam 2] aan [bedrijf 5] bv over 2012 en 2013, die reeds in de boekhouding van SPF [naam 2] verwerkt zijn, zullen in hun geheel betaald worden.

  2. Om enige zekerheid hierover te krijgen zien we graag een privé garantie stelling van de heer [echtgenoot] voor de jaren 2012 en 2013.

  3. Deze overeenkomst kan pas ingaan en geldig zijn als er een getekende privé garantie stelling is over de jaren 2012 en 2013.

  4. De getekende privé garantie stelling zal een onlosmakelijk onderdeel zijn van deze overeenkomst.

  5. Over de reeds verlopen jaren 2014 en 2015, die nog niet gefactureerd zijn, zal de license fee verlaagd worden van 50% naar 25%.

  6. Vanaf 2016 t/m 2019 zal de license fee van 25% naar 10% verlaagd worden.”

2.14.

Blijkens het van de zitting van 26 mei 2016 opgemaakt proces-verbaal heeft de echtgenoot in de onder 2.18 genoemde procedure voor het hof als volgt verklaard:

“ [echtgenoot] heeft aangegeven dat de licentieovereenkomst met terugwerkende kracht is gewijzigd, waardoor de licentieverplichting op termijn eindigt. De wijziging met terugwerkende kracht geldt niet voor het jaar 2007.

[echtgenoot] heeft aangegeven niet met zekerheid te kunnen zeggen wat de inhoud van de wijziging is, maar hij meent dat overeengekomen is dat over de jaren 2012 en 2013 slechts een licentievergoeding van 30% betaald zal worden over de omzet die behaald is met [programma] en over de jaren 2014 t/m 2018 een licentievergoeding van 10%. Na 2018 eindigt de licentieverplichting. [echtgenoot] heeft verklaard dat deze wijzigingen hebben plaatsgevonden doordat hij, vanwege de onderhavige procedure, de licentievergoedingen al een tijd niet meer betaald had en daarnaast ook geen afdrachten gedaan had over omzetten die niet gerealiseerd zijn i.v.m. faillissementen van klanten.”

2.15.

De factuurdata en de betalingen van de licentievergoedingen zijn als volgt weer te geven:

Jaren

Factuurdatum

Licentie-vergoeding

Percentage

van de omzet

1e betaling in jaar

2e betaling in jaar

2000 t/m 2003

31-12-2007

€ 234.000

30%

€ 225.525 in 2007

€ 8.475 in 2008

2004

31-12-2007

€ 186.000

30%

€ 186.000 in 2008

2005

31-12-2007

€ 215.543

30%

€ 215.543 in 2008

2006

31-12-2007

€ 498.623

50%

€ 498.623 in 2008

2007

27-05-2008

€ 758.251

50%

€ 758.251 in 2008

2008

25-06-2009

€ 733.000

50%

€ 733.000 in 2009

2009

01-09-2010

€ 510.000

50%

€ 510.000 in 2010

2010

31-12-2010

€ 491.500

50%

€ 245.750 in 2012

€ 245.750 in 2013

2011

31-12-2011

€ 577.315

50%

€ 288.657 in 2013

€ 288.658 in 2014

2012

31-12-2012

€ 505.015

50%

€ 252.507 in 2015

2013

31-12-2013

€ 439.557

50%

-

2014

Geen factuur

2015

Geen factuur

2.16.

[bedrijf 5] heeft voor de jaren 2008 tot en met 2015 aangiften vennootschapsbelasting (hierna: VPB) gedaan van de volgende belastbare bedragen:

Jaar

Belastbaar bedrag (€)

2008

12.030

2009

19.743

2010

5.722

2011

78.877

2012

131.076

2013

52.974

2014

160.512

2015

103.280

2.17.

[bedrijf 5] heeft in deze aangiften VPB de volgende licentievergoedingen aan [naam 2] in aanmerking genomen:

Jaar

Omzet abonnementen (€)

Percentage

Licentievergoeding (€)

2008

1.466.000

50

733.000

2009

1.020.000

50

510.000

2010

983.000

50

491.500

2011

1.154.629

50

577.315

2012

PM

50

505.015

2013

879.115

50

439.557

2014

408.258

50

204.129

2015

376.874

50

188.437

2.18.

Bij het opleggen van een navorderingsaanslag VPB aan [bedrijf 5] over het jaar 2007 heeft de inspecteur de licentievergoeding volledig gecorrigeerd. Daarnaast heeft de inspecteur, met toepassing van de foutenleer, de op eerdere jaren betrekking hebbende licentievergoeding eveneens in 2007 gecorrigeerd. In hoger beroep heeft het hof2 beslist dat de licentievergoeding tot een bedrag van 10 percent van de behaalde omzet als zakelijk kan worden aangemerkt en dat de inspecteur, met betrekking tot de correctie over de jaren vóór 2007, terecht de foutenleer had toegepast (hierna: de hofuitspraak). Op het ingediende cassatieberoepschrift heeft de Hoge Raad3 geoordeeld dat de foutenleer in casu niet van toepassing is. De overige middelen van cassatie zijn door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie afgewezen.

2.19.

Ook bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen VPB aan [bedrijf 5] over de jaren 2008 tot en met 2015 heeft de inspecteur de licentievergoedingen volledig gecorrigeerd (correctie 19). Daarnaast heeft hij overige correcties in de jaren 2008 tot en met 2010 aangebracht omdat geen sprake zou zijn van zakelijke uitgaven. Deze correcties vloeien voort uit een boekenonderzoek dat de inspecteur is gestart op 28 februari 2012. Op 6 maart 2014 is van dit onderzoek een rapport uitgebracht.

2.20.

Van de correcties bij [bedrijf 5] heeft de inspecteur 50% bij de echtgenoot en 50% bij belanghebbende als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen.

2.21.

De in 2.19 genoemde overige correcties die als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking zijn genomen, betreffen de volgende.

Correctie 1 [dienstverlener 1] :

Bedrag factuur 2008:

3.500

Correctie 2 [naam leverancier 1] :

Bedrag factuur 2008:

8.032

Correctie 3 [naam leverancier 2] :

Bedrag factuur 2009:

6.250

Correctie 4 [naam leverancier 3] :

Bedrag factuur 2009:

13.566

Correctie 5 [naam dienstverlener 2] :

Bedrag factuur 2009:

3.000

Correctie 6 [naam leverancier 4] :

Bedrag factuur 2009:

15.470

Correctie 7 [naam leverancier 5] :

Bedrag factuur 2010:

4.900

Correctie 8 [naam leverancier 6] :

Bedrag factuur 2010:

4.668

Correctie 9 [naam leverancier 7] :

Kassabon 2010:

2.581

Correctie 10 [naam dienstverlener 3] :

Contante opname 2010:

3.500

Correctie 11 [naam dienstverlener 4] :

Bedrag factuur 2010:

1.980

Correctie 12 [naam dienstverlener 5] :

Bedrag factuur 2009:

3.040

Bedrag facturen 2010:

4.770

Correctie 13 [naam dienstverlener 6] :

Bedrag factuur 2010:

2.499

Correctie 14 [naam dienstverlener 7] :

Bedrag factuur 2010:

3.000

Correctie 15 autokosten:

Bedrag facturen 2010:

1.466

Correctie 16 [naam dienstverlener 8] :

Bedrag facturen 2010:

7.544

Correctie 17 [naam dienstverlener 9] :

Bedrag factuur 2010:

3.332

Correctie 18 [naam leverancier 8] :

Bedrag factuur 2010:

1.225

Correctie 20 [naam werknemer bedrijf 5] :

Uitdeling winst 2008:

18.887

2.22.

De correcties hebben aldus geleid tot de volgende (navorderings)aanslagen IB/PVV en beschikkingen voor belanghebbende:

- 2007: een navorderingsaanslag ( [aanslagnummer] H.78) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.483, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 411.297, alsmede een beschikking heffingsrente van € 38.007;

- 2008: een navorderingaanslag ( [aanslagnummer] H.87) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.083, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.215.155, alsmede een beschikking heffingsrente van € 54.437 en een boetebeschikking van € 151.894;

- 2009: een navorderingsaanslag ( [aanslagnummer] H.97) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.558 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 275.663, alsmede een beschikking heffingsrente van € 9.075 en een boetebeschikking van € 34.457;

- 2010: een navorderingsaanslag ( [aanslagnummer] H.07) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.996 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 266.482, alsmede een beschikking heffingsrente van € 6.233 en een boetebeschikking van € 33.310;

- 2011: een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.726 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 288.657, alsmede een beschikking heffingsrente van € 2.981 en een boetebeschikking van € 36.082;

- 2012: een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.747 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 252.508, alsmede een beschikking belastingrente van € 3.594 en een boetebeschikking van € 31.563;

- 2013: een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.299 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 219.778, alsmede een beschikking belastingrente van € 3.418 en een boetebeschikking van € 27.472;

- 2014: een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.350 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 102.064, alsmede een beschikking belastingrente van € 3.136 en een boetebeschikking van € 11.227;

- 2015: een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.141 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 94.218, alsmede een beschikking belastingrente van € 1.101 en een boetebeschikking van € 11.777.

2.23.

[oom] is op [datum 4] 2017 overleden. De erven van wijlen [oom] zijn opgekomen tegen een Belgische aanslag in de personenbelasting en aanvullende gemeentebelasting voor het jaar 2013, in welke aanslag inkomsten van [naam 2] rechtstreeks zijn toegerekend aan wijlen [oom] . In deze procedure is niet het verweer gevoerd dat de inkomsten niet aan wijlen [oom] zijn toegekomen. De rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling [plaats] , heeft op 24 juli 2019 geoordeeld dat de vordering van eisers gegrond is en heeft de aanslag vernietigd.

2.24.

De weduwe van [oom] (eerder genoemde mevrouw [echtgenote 2] ) heeft voor de jaren vanaf 2015 in België een regularisatieaangifte, gedagtekend 29 april 2020, ingediend. Hierin zijn door [naam 2] ontvangen licentievergoedingen, in het kader van de zogeheten Kaaimantaks, aangegeven omdat de weduwe van [oom] moet worden geacht de uiteindelijk begunstigde te zijn van [naam 2] . Op basis van deze aangifte is de weduwe van [oom] , volgens een e-mailbericht van een medewerker van het Belgische Ministerie van Financiën, € 55.682,01 aan belasting verschuldigd.

2.25.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag 2007 en de beschikking heffingsrente vernietigd, alle boetebeschikkingen vernietigd, de overige (navorderings)aanslagen en beschikkingen heffingsrente/belastingrente verminderd, zoals hierna vermeld, de inspecteur en de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 3.110 respectievelijk € 890, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 93 aan haar vergoedt.

De aanslagen en beschikkingen zijn door de rechtbank als volgt verminderd:

-

navorderingsaanslag IB/PVV 2008: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 15.209;

-

navorderingsaanslag IB/PVV 2009: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 20.663;

-

navorderingsaanslag IB/PVV 2010: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 18.982;

-

aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2015: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil;

Waarbij de overige elementen van de aanslag zijn gehandhaafd en de beschikkingen heffingsrente/belastingrente steeds dienovereenkomstig zijn verminderd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd/gegeven.

3.2.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat correctie 10 moet vervallen en dat de correcties 3, 8, 11, 12, 13, 15, 16, 17 en 20 terecht zijn aangebracht. Tussen partijen is voorts niet meer in geschil de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift, dan wel het rechtstreeks beroep van belanghebbende betreffende 2015.

3.3.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vaststelling van de aanslagen en beschikkingen tot de door hem bepleite bedragen. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing