Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:154, AWB - 20 _ 5547
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:154, AWB - 20 _ 5547
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 januari 2022
- Datum publicatie
- 31 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:154
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:2857, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 5547
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/5547 tot en met 20/5550
uitspraak van 20 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
- -
-
De uitspraken van de inspecteur van 10 februari 2020 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en voor het jaar 2015 tevens de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw);
- -
-
De beslissingen van de inspecteur van 10 februari 2020 om de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2016 en de aanslag Zvw voor het jaar 2015 niet ambtshalve te verminderen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is als zelfstandige werkzaam onder de naam [bedrijfsnaam].
Aanslag IB/PVV 2014
Belanghebbende heeft op 31 augustus 2015 aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend. Met dagtekening 15 juli 2016 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is op een aantal posten afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte.
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 heeft belanghebbende reeds eerder een bezwaar- en beroepsprocedure doorlopen. De rechtbank heeft in de betreffende procedure het beroep bij uitspraak van 14 mei 2018 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het hoger beroep bij uitspraak van 24 oktober 2019 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 26 april 2019 en op 28 mei 2019 herziene aangiften IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend (hierna: de herziene aangiften). Deze aangiften zijn in behandeling genomen als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014 en als verzoek om ambtshalve vermindering van die aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 is het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding en is het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
Aanslag IB/PVV 2015
Belanghebbende heeft op 4 januari 2017 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend. Met dagtekening 16 november 2018 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is op een aantal posten afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2015. Bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Aanslag IB/PVV 2016
Belanghebbende heeft op 14 november 2017 aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend. Met dagtekening 8 februari 2019 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is op een aantal posten afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte.
Belanghebbende heeft op 30 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2016.
Op 9 mei 2019 en op 30 oktober 2019 heeft belanghebbende herziene aangiften IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 is het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft het bezwaar mede aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen.
Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
-
Zijn de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
-
Zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2016 terecht afgewezen?
-
Zijn de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2016 en de aanslag Zvw 2015 tot te hoge bedragen vastgesteld?
Vooraf: prorogatie
Bij afzonderlijke beslissingen van 10 februari 2020 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2016 mede aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen. Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat de door belanghebbende ingediende beroepschriften mede dienen te worden aangemerkt als rechtstreeks ingediende beroepen1 tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering. Deze beroepen zijn naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaren voor de jaren 2014 en 2016
Bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 heeft de inspecteur het door belanghebbende op 26 april 2019 ingediende bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende ten aanzien van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014, voorafgaand aan het instellen van het bezwaar op 26 april 2019, reeds eerder een bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen. Het systeem van de wet biedt geen mogelijkheid om een bezwaarprocedure voor een tweede keer te doorlopen. Het voor de tweede keer ingediende bezwaar dient in dat geval niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende inzake 2014, zij het met een andere motivering, terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende heeft op 30 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de aan hem met dagtekening 9 februari 2019 opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2016. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na die van de dagtekening van de aanslag.2 Het door belanghebbende ingediende bezwaar is buiten deze zeswekentermijn ontvangen. Een buiten de termijn ingediend bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).3
De rechtbank is van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. Het door belanghebbende ingenomen standpunt, dat hij recht heeft om de aangifte IB/PVV aan te passen zo lang als procedures met betrekking tot aanslagen IB/PVV over voorgaande jaren niet correct zijn afgehandeld, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Zoals hiervoor overwogen (zie 2.16) gelden er voor het indienen van bezwaar (en beroep) rechtstreeks uit de wet voortvloeiende termijnen waaraan belanghebbende zich dient te houden. Van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Het bezwaar inzake 2016 van belanghebbende is ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Inhoudelijk
Inhoudelijk is in geschil of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2016 tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Ten aanzien van de door belanghebbende ingediende herziene aangiften voor het jaar 2014 overweegt de rechtbank als volgt. De herziene aangiften zijn door belanghebbende ingediend op het moment dat met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 een hogerberoepsprocedure aanhangig was bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De aanslag IB/PVV 2014 is na het doorlopen van een bezwaar- en (hoger)beroepsprocedure in stand gebleven. De inspecteur heeft ook de hoogte van de herziene aangiften IB/PVV voor het jaar 2014 betwist. Belanghebbende heeft de wijzigingen die hij heeft doorgevoerd in de herziene aangiften in het geheel niet onderbouwd en heeft met betrekking tot de opgevoerde posten geen enkel bewijs geleverd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag IB/PVV 2014 moet worden vastgesteld conform (één van de) ingediende herziene aangiften.
Ten aanzien van de herziene aangifte voor het jaar 2016 merkt de rechtbank op dat de laatste door belanghebbende ingediende aangifte, die van 30 oktober 2019, overeenkomt met de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 voor wat betreft het verzamelinkomen. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift niet nader onderbouwd op welke punten hij het niet eens is met de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2016.
Ter zitting heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op verrekening van in het verleden geleden verliezen met de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2016. Ter onderbouwing heeft belanghebbende aangevoerd dat door de Belastingdienst ten onrechte beslag is gelegd op zijn privégoederen en dat hij deze goederen nooit terug heeft gekregen. Hierdoor heeft hij verliezen geleden, die volgens belanghebbende in deze aanslagen IB/PVV kunnen worden verrekend.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende geen begin van bewijs heeft geleverd met betrekking tot het ontstaansmoment, de opbouw en omvang van de verliezen die hij wenst te verrekenen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van belanghebbende om de verliezen te onderbouwen, omdat hij stelt dat het gaat om verliezen wegens van hem in beslag genomen goederen. Van deze goederen zou in ieder geval concreet aangegeven moeten kunnen worden welke goederen het betreft, welke (aanschaf)waarde deze vertegenwoordigen en of de goederen ook tot het ondernemingsvermogen hebben behoord. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat hij informatie van de ontvanger nodig heeft om zijn verliezen te kunnen onderbouwen, ontslaat hem naar het oordeel van de rechtbank niet van de plicht om enig inzicht in de opbouw en de omvang van de verliezen te scheppen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verliezen heeft geleden die in aanmerking dienen te worden genomen in de aanslagen IB/PVV voor deze jaren.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2016 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Dat geldt ook voor de aanslag Zvw voor het jaar 2015 nu belanghebbende daartegen geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.