Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1832, AWB - 20 _ 857, 20 _ 858, 20 _ 859, 20 _ 860
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1832, AWB - 20 _ 857, 20 _ 858, 20 _ 859, 20 _ 860
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 april 2022
- Datum publicatie
- 21 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:1832
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2024:1205, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 857, 20 _ 858, 20 _ 859, 20 _ 860
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslagen loonheffingen 2014, 2015, 2016 en 2017.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de premiekorting in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 6, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) tot het juiste bedrag in aanmerking genomen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende en de werknemers met parttime arbeidsovereenkomsten met een minimum aantal gegarandeerde arbeidsuren verplichtingen over en weer zijn aangegaan voor een vaste arbeidsduur. Hieruit volgt dat de vermindering van de premiekorting op grond van artikel 50c, eerste lid, van de Wfsv berekend dient te worden op basis van de overeengekomen vaste arbeidsduur en niet, zoals belanghebbende voorstond, op basis van de daadwerkelijk verloonde uren. Verder concludeert de rechtbank dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit geval niet slaagt, omdat werknemers met een nulurencontract of een min-maxcontract en werknemers met een parttime arbeidsovereenkomst met een minimum aantal gegarandeerde arbeidsuren rechtens en feitelijk geen gelijke gevallen zijn.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/857, 20/858, 20/859 en 20/860
uitspraak van 7 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (2014), 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (2015), 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (2016) en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (2017) naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen belastingrente in rekening gebracht. Dit kan als volgt worden samengevat:
Zaaknr. |
Tijdvak |
Dagtekening |
Aanslagnummer |
Loonheffingen |
Rente |
20/857 |
2014 |
10 mei 2019 |
[aanslagnummer 1] |
€ 7.263 |
€ 1.278 |
20/858 |
2015 |
10 mei 2019 |
[aanslagnummer 2] |
€ 19.515 |
€ 2.654 |
20/859 |
2016 |
10 mei 2019 |
[aanslagnummer 3] |
€ 24.846 |
€ 2.385 |
20/860 |
2017 |
10 mei 2019 |
[aanslagnummer 4] |
€ 22.807 |
€ 1.277 |
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 december 2019 de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van eenmaal € 354.
Belanghebbende heeft de gronden van haar beroepen ingediend en vóór de zitting nog een nader stuk ingediend.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [naam 1] en [naam 2] , vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende exploiteert een [bedrijf] . Op belanghebbende is in de jaren 2014 tot en met 2017 de op dat moment geldende CAO [naam 3] van toepassing. In de CAO [naam 3] 2016/2017 zijn onder meer de volgende bepalingen, gelijkluidend aan de bepalingen in de CAO [naam 3] over de andere jaren, opgenomen:
“ Hoofdstuk 1 Algemene afspraken
(…)
Definities
(…)
e. Fulltimer
De werknemer met wie in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat hij gedurende de volledige werkweek werkzaamheden verricht.
f. Parttimer
De werknemer met wie in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat hij gedurende een gedeelte van de volledige werkweek werkzaamheden verricht.
g. M.U.P.-kracht
De werknemer met wie in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat hij een Uitgestelde Prestatieplicht (M.U.P.-overeenkomst) heeft en op afroep werkzaamheden verricht (zie hoofdstuk 5).
(…)
l. Meeruren
Arbeidsuren die uitgaan boven het aantal arbeidsuren dat is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van een parttimer, niet zijnde overuren.
(…)
In dienst
De individuele arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer moet schriftelijk worden aangegaan.
(…)
Hoofdstuk 2 Werk en rusttijden
Arbeidstijd rijdend personeel
Werkweek
Voor fulltime rijdend personeel geldt een arbeidstijd van 40 uren per week, verdeeld over
gemiddeld 5 dagen per week.
De parttime werknemer heeft een arbeidsovereenkomst van minder dan 40 uur per week. Het aantal overeengekomen uren moet in de arbeidsovereenkomst worden vastgelegd.
(…)
Arbeidstijd niet-rijdend personeel
Werkweek
Voor fulltime niet-rijdend personeel geldt een arbeidstijd van 40 uren per week, verdeeld over gemiddeld 5 dagen per week. De parttime werknemer heeft een arbeidsovereenkomst van minder dan 40 uur per week. Het aantal overeengekomen uren moet in de arbeidsovereenkomst worden vastgelegd.
(…)
Hoofdstuk 3 Inschaling en beloning
Toeslagen en vergoedingen
(…)
Overurenvergoeding
Overuren zijn de uren die de gemiddelde arbeidstijd van 40 uur per week berekend over een
periode van één kalenderkwartaal te boven gaan.
Bij gebruik van een zogenaamd cyclisch rooster is er pas sprake van meeruren en/of
overuren als deze de met het rooster corresponderende aantal uren te boven ga.
Ziekte uren, wachtdagen en verlof tellen mee bij de berekening of er sprake is van
betreffende overuren.
(…)
Meeruren en overuren door de parttimer
Indien meer uren worden gewerkt dan het contractueel overeengekomen aantal arbeidsuren
worden deze uitbetaald conform de bepalingen in deze CAO. Over deze meeruren tot
maximaal 40 uur per week bouwt de werknemer vakantietoeslag- en vakantie-uren op.
Arbeidsuren die de arbeidstijd van 40 uur per week te boven gaan worden met inachtneming
van artikel 3.13.2 aangemerkt als overuren.
(…)
Hoofdstuk 5 M.U.P.-krachten
De M.U.P.-kracht
De werknemer met een arbeidsovereenkomst Met een Uitgestelde Prestatieplicht (M.U.P.) verricht werkzaamheden op afroep. De werkgever doet een beroep op de M.U.P.-kracht als hij werk voor hem heeft. De tijden waarop de M.U.P.-kracht beschikbaar is om te werken, worden in onderling overleg vastgesteld tussen de werkgever en de M.U.P.-kracht.
Arbeidsovereenkomst M.U.P.-krachten
Een M.U.P.-arbeidsovereenkomst moet schriftelijk worden aangegaan. De CAO geldt ook voor M.U.P.-krachten.
(…)”
Belanghebbende heeft in de jaren 2014 tot en met 2017 [aantal 1] werknemers in dienst waarvoor zij in aanmerking komt voor premiekorting in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 6, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Daarvan hebben [aantal 2] werknemers een arbeidsovereenkomst op afroepbasis (nulurencontract). De overige werknemers hebben een parttime- of fulltime arbeidsovereenkomst.
In de parttime arbeidsovereenkomsten zijn standaard – voor zover hier van belang – de volgende bepalingen opgenomen:
“ Artikel 1
(…) Op de arbeidsovereenkomst is de CAO [naam 3] van toepassing. De werknemer erkent een exemplaar van de CAO te hebben ontvangen.
Artikel 2
De dienstbetrekking wordt aangegaan voor (…), aanvangende op (…) en eindigend op (…), met dien verstande dat tenminste (…) uur per week arbeid wordt verricht. (…)”
Belanghebbende doet maandelijks aangifte loonheffingen. In de tijdvakken 2014 tot en met 2017 heeft belanghebbende in de aangiften loonheffingen de volgende totaalbedragen aan premiekorting, berekend op basis van het totaal aantal uren waarover belanghebbende loon is verschuldigd, in aanmerking genomen:
Tijdvak |
Premiekorting oudere werknemer |
Premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer |
Premiekorting totaal |
2014 |
€ 51.958 |
€ 33.183 |
€ 85.141 |
2015 |
€ 94.561 |
€ 26.928 |
€ 121.489 |
2016 |
€ 107.667 |
€ 18.450 |
€ 126.117 |
2017 |
€ 101.129 |
€ 12.228 |
€ 113.357 |
De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de tijdvakken 2014 tot en met 2017. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport. In het controlerapport constateert de inspecteur dat belanghebbende de premiekorting voor de werknemers met een vast overeengekomen arbeidsduur ten onrechte heeft berekend op basis van het totaal door deze werknemers gewerkte aantal uren waarover belanghebbende loon verschuldigd is (hierna: correctie 1). Daarnaast constateert de inspecteur in het controlerapport dat het bedrag van de premiekorting voor werknemers met een vast overeengekomen arbeidsduur die slechts een gedeelte van het aangiftetijdvak in dienstbetrekking zijn ten onrechte niet evenredig werd verlaagd (hierna: correctie 2).
De inspecteur heeft de correcties, waartoe hij in het controlerapport concludeert, als volgt berekend:
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
Correctie 1 |
€ 7.263 |
€ 19.547 |
€ 21.013 |
€ 17.553 |
Correctie 2 |
- |
-/- € 32 |
€ 3.833 |
€ 5.254 |
Totale correctie |
€ 7.263 |
€ 19.515 |
€ 24.846 |
€ 22.807 |
De inspecteur heeft over ieder tijdvak afzonderlijk een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 19 december 2019 afgewezen.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de inspecteur de premiekorting tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen. Daarbij is uitsluitend ‘correctie 1’ in geschil.
Belanghebbende is van mening dat de premiekorting moet worden berekend aan de hand van het aantal verloonde uren. De inspecteur is van mening dat de premiekorting moet worden berekend uitgaande van de in de schriftelijke arbeidsovereenkomst overeengekomen gemiddelde arbeidsduur.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vermindering van de naheffingsaanslagen loonheffingen en belastingrentebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.