Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2098, AWB - 21 _ 161 en 21 _ 667
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2098, AWB - 21 _ 161 en 21 _ 667
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 april 2022
- Datum publicatie
- 26 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2098
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 161 en 21 _ 667
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/161 en 21/667
uitspraak van 21 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
- de uitspraak van de inspecteur van 18 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.068 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.76.01) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 145;
- de beslissing van de inspecteur van 18 december 2020 om de aanslag IB/PVV 2017 niet ambtshalve te verminderen; en
- de uitspraak van de inspecteur van 18 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.569 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.86.01) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 74.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ten aanzien van het jaar 2017 ongegrond (BRE 21/161);
- -
-
verklaart het beroep ten aanzien van het jaar 2018 gegrond (BRE 21/667);
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2018;
- -
-
vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.563;
- -
-
vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
stelt de (impliciet genomen) beschikking niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek eind 2018 vast op een bedrag van € 2.780;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Sinds 1 januari 1999 presenteert belanghebbende zijn activiteiten als een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [naam]. Belanghebbende heeft een groot aantal variërende activiteiten verricht, bijvoorbeeld een adviesbureau voor mens, natuur, techniek en realisatie, een markthandel in sieraden, kristallen en hobbymaterialen, edelstenen en mineralen, biologisch geteelde planten, bomen en bloemen, een biologische rozenkwekerij en een poffertjeskraam.
In de jaren 2017 en 2018 heeft belanghebbende zorgtaken verricht in het kader van een persoonsgebonden budget (pgb). In de aangiften IB/PVV over deze jaren heeft belanghebbende de inkomsten met deze werkzaamheden (pgb-werkzaamheden) als winst uit onderneming aangegeven.
In het jaar 2017 is belanghebbende gestart met chauffeurswerkzaamheden voor [naam bedrijf]. De inkomsten van deze werkzaamheden heeft belanghebbende in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 aangegeven als loon uit dienstbetrekking.
In het jaar 2018 is belanghebbende tevens werkzaam geweest als chauffeur voor [naam bedrijf 2]. In de aangifte IB/PVV heeft belanghebbende deze inkomsten als winst uit onderneming aangegeven.
In de jaren 2017 en 2018 heeft belanghebbende daarnaast activiteiten verricht in het kader van een rozenkwekerij en een webwinkel. De webwinkel is te vinden op [url].
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 heeft belanghebbende een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 23.913, bestaande uit de volgende inkomsten:
Omzet rozenkwekerij/webwinkel |
€ 1.467 |
|
Pgb-ontvangsten |
€ 2.629 |
|
Kosten |
€ 10.468 (-/-) |
|
MKB-winstvrijstelling |
€ 892 (-/-) |
|
Winst uit onderneming |
€ 5.480 -/- |
|
Loon uit dienstbetrekking |
€ 6.072 |
|
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 22.648 |
|
Buitenlands inkomen |
€ 673 + |
|
Box 1-inkomen |
€ 23.913 |
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is de inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen winst uit onderneming geniet, omdat de rozenkwekerij en de webwinkel geen bron van inkomen zijn en de inkomsten uit pgb-werkzaamheden resultaat uit overige werkzaamheden zijn. De door belanghebbende aangegeven vastetelefoonkosten zijn niet in aftrek toegestaan. De mobieletelefoonkosten en internetkosten zijn beperkt tot een aftrek van 50%. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.068, bestaande uit de volgende inkomsten:
Loon uit dienstbetrekking |
€ 6.072 |
|
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 22.648 |
|
Buitenlands inkomen |
€ 673 |
|
Pgb-ontvangsten |
€ 2.269 |
|
Daaraan toegerekende kosten |
€ 594 (-/-) |
|
Resultaat uit overige werkzaamheden |
€ 1.675 + |
|
Box 1-inkomen |
€ 31.068 |
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 heeft belanghebbende een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 34.694, bestaande uit de volgende inkomsten:
Omzet chauffeurswerkzaamheden |
€ 9.764 |
|
Omzet rozenkwekerij/webwinkel |
€ 1.880 |
|
Pgb-ontvangsten |
€ 3.390 |
|
Kosten |
€ 12.925 (-/-) |
|
Buitengewone bate |
€ 513 |
|
Zelfstandigenaftrek |
€ 2.622 (-/-) |
|
Belastbare winst uit onderneming |
€ 0 |
|
Loon uit dienstbetrekking |
€ 11.158 |
|
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 22.863 |
|
Buitenlands inkomen |
€ 673 |
|
Box 1-inkomen |
€ 34.694 |
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 is de inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de winst uit onderneming enkel bestaat uit de resultaten van de chauffeurswerkzaamheden voor [naam bedrijf 2]. De rozenkwekerij en de webwinkel zijn geen bron van inkomen. De inkomsten uit pgb-werkzaamheden zijn door de inspecteur aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en zijn verminderd met de door de inspecteur vastgestelde daarbij horende kosten (telefoonkosten, internetkosten, computerkosten en zakelijke kilometers). De door belanghebbende aangegeven vastetelefoonkosten zijn niet in aftrek toegestaan. De aftrek van de mobieletelefoonkosten en internetkosten is beperkt tot 50%, waarbij 25% in aanmerking is genomen als kosten ten aanzien van de chauffeurswerkzaamheden en 25% in het kader van de pgb-werkzaamheden. De computerkosten en zakelijke kilometers zijn voor 50% in aanmerking genomen als kosten ten aanzien van de chauffeurswerkzaamheden en 50% van de kosten zijn in aanmerking genomen in het kader van het persoonsgebonden budget. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.569, bestaande uit de volgende inkomsten:
Omzet chauffeurswerkzaamheden |
€ 9.764 |
|
Kosten |
€ 515 (-/-) |
|
Zelfstandigenaftrek |
€ 3.640 (-/-) |
|
Zelfstandigenaftrek voorgaande jaren |
€ 5.609 (-/-) |
|
Belastbare winst uit onderneming |
€ 0 |
|
Loon uit dienstbetrekking |
€ 11.158 |
|
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 22.863 |
|
Buitenlands inkomen |
€ 673 |
|
Pgb-ontvangsten |
€ 3.390 |
|
Daaraan toegerekende kosten |
€ 515 (-/-) |
|
Resultaat uit overige werkzaamheden |
€ 2.875 + |
|
Box 1-inkomen |
€ 37.569 |
Tevens is een (impliciete) beschikking niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek afgegeven ten bedrage van € 2.773.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaar is tevens in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering, welk verzoek is afgewezen. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 is ongegrond verklaard.
Geschil
Beide partijen hebben ingestemd met een rechtstreeks beroep1 tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
In de beroepsfase heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat voor het jaar 2018 de verleende aftrek van kosten voor € 14 te laag is geweest. Zowel het bedrag van de aan de pgb-werkzaamheden toegerekende kosten als de ondernemingskosten dient met € 7 verhoogd te worden. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt dan € 37.562 en het bedrag aan niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt dan verhoogd tot € 2.780.
Tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
-
Kwalificeren de rozenkwekerij en de webwinkel als een bron van inkomen voor belanghebbende?
-
Dient een hoger bedrag aan telefoon- en internetkosten in aanmerking genomen te worden?
Bron van inkomen?
Om te kunnen spreken van een bron van inkomen is vereist dat belanghebbende met de betreffende activiteiten (i) deelneemt aan het economisch verkeer, (ii) redelijkerwijs voordeel kan verwachten en (iii) dit voordeel beoogt te verwerven. Of sprake is van een bron van inkomen, dient per objectieve onderneming beoordeeld te worden.
De omstandigheid dat door een belastingplichtige ondernomen activiteiten in één eenmanszaak worden uitgevoerd hoeft niet te betekenen dat die activiteiten naar de maatstaven van de inkomstenbelasting tot één objectieve onderneming behoren. Het is mogelijk dat een belastingplichtige met zijn activiteiten meerdere objectieve ondernemingen drijft. Uit de rechtspraak blijkt dat de bepaling, of twee (of meer) activiteiten tot één objectieve onderneming behoren, geschiedt aan de hand van het criterium of tussen de activiteiten voldoende samenhang dan wel een nauw verband bestaat.2 In de rechtspraak komen in dat kader diverse relevante factoren naar voren, zoals de aard van de activiteiten, economische/commerciële en organisatorische verbondenheid, het al dan niet hebben van verschillende werklocaties en van verschillend personeel, synergievoordelen en klantenkring.
De rechtbank merkt op dat belanghebbendes standpunt over het al dan niet aanwezig zijn van één of meerdere objectieve ondernemingen, niet duidelijk is. In de stukken leek belanghebbende het standpunt te hebben dat zijn activiteiten één onderneming vormen. Ter zitting heeft belanghebbende echter gesteld dat sprake is van meerdere te onderscheiden activiteiten, maar tevens heeft belanghebbende ter zitting verwezen naar het totaalresultaat van alle activiteiten.
Indien belanghebbende stelt dat sprake is van één objectieve onderneming, volgt de rechtbank die stelling niet. Belanghebbende heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat sprake is van samenhang tussen de chauffeurswerkzaamheden (2018), de pgb-werkzaamheden, de rozenkwekerij en de webwinkel. Dat geldt ook voor de rozenkwekerij en de webwinkel. De enkele stelling dat één rozensoort te koop is in een van de webwinkels is daarvoor onvoldoende, mede in het licht van het overige assortiment (vooral boeken).
Dit betekent dat voor de rozenkwekerij en de webwinkel afzonderlijk bepaald moet worden of sprake is van een ‘bron van inkomen’. Niet in geschil is dat aan de in 2.14 vermelde eisen (i) en (iii) is voldaan. Het geschil gaat over de tweede eis.
Van een objectieve voordeelsverwachting is sprake wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvatting redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht.3 Onderzocht dient te worden of een uitgeoefende activiteit voorzienbaar blijvend verliesgevend is, dan wel dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat die activiteit (in de toekomst) positieve zuivere opbrengsten zal opleveren.4 De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar, maar feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen daarbij mede in aanmerking worden genomen.5 De bewijslast rust op belanghebbende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot zowel de rozenkwekerij als de webwinkel niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Er is dan voor beide activiteiten geen sprake van een bron van inkomen voor belanghebbende. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Belanghebbende heeft met zowel de rozenkwekerij als de webwinkel tot 2018 geen positief resultaat behaald. Het feit dat de omzet die gemaakt wordt met de rozenkwekerij en de webwinkel tezamen gestaag stijgt, is niet voldoende. De kosten blijven boven de omzet uitstijgen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten en omstandigheden gebleken die ervoor zouden kunnen zorgen dat belanghebbende met zijn activiteiten positieve resultaten zal gaan behalen. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat de website in de jaren 2017 en 2018 in de opstartfase zat. De stellingen van belanghebbende dat een webwinkel veel werk is en dat veel artikelen wel op de webwinkel geladen zijn (op de achtergrond), maar nog niet zichtbaar zijn, maken niet dat sprake is van activiteiten waar redelijkerwijs voordeel mee kan worden verwacht.
Telefoon- en internetkosten
Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte de vaste telefoniekosten niet in aftrek heeft toegestaan en de mobiele telefoon- en internetkosten ten onrechte vanwege privégebruik slechts voor 50% in aanmerking heeft genomen. Volgens hem ligt het percentage aan privégebruik lager dan 50%.
De kosten voor het abonnement voor vaste telefonie zijn uitgezonderd van aftrek op grond van artikel 3.16, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur derhalve in zoverre terecht de kosten voor vaste telefonie niet in aftrek heeft toegestaan. De aftrekbeperking geldt echter niet, anders dan waarvan de inspecteur lijkt uit te gaan, voor de variabele belkosten. Dat neemt echter niet weg dat ook dergelijke kosten alleen in aftrek kunnen komen voor zover sprake is van – kort gezegd – zakelijke kosten.
Telefoon- en internetkosten kunnen in dit geval alleen worden aangemerkt als zakelijk (i) in het jaar 2017: voor zover ze zijn gemaakt voor pgb-werkzaamheden, en (ii) in het jaar 2018: voor zover ze zijn gemaakt voor de pgb-werkzaamheden en voor de chauffeurswerkzaamheden. De rechtbank begrijpt dat in de opvatting van belanghebbende ook kosten die zijn gemaakt voor de rozenkwekerij en de webwinkel, zijn aan te merken als ‘zakelijke kosten’, maar dat is niet het geval voor belastingdoeleinden. Zoals volgt uit 2.20, kwalificeren de rozenkwekerij en de webwinkel immers niet als bron van inkomen voor belanghebbende. Derhalve kunnen de kosten die voor die activiteiten gemaakt zijn niet in aftrek gebracht worden.
De inspecteur heeft in totaal € 595 aan telefoon- en internetkosten in aftrek toegelaten voor het jaar 2017. Voor het jaar 2018 concludeert de inspecteur in beroep tot een aftrek van in totaal € 502, welk bedrag hij voor de helft aan de pgb-werkzaamheden en voor de andere helft aan de chauffeurswerkzaamheden heeft toegerekend. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank geen gegevens overgelegd op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de zakelijke kosten hoger zijn in 2017 of 2018. De algemene stellingen over de wijze van gebruik van bijvoorbeeld de mobiele telefoon, zijn onvoldoende.
Belanghebbende had ter zitting een map met – naar de rechtbank begrijpt – allerlei gegevens over zijn telefoon- en internetkosten bij. De rechtbank heeft die stukken niet ter zitting besproken. De zitting is daarvoor niet bedoeld. Zoals ter zitting besproken zouden partijen kunnen overwegen op dit punt nog overleg te voeren, zeker indien de telefoon- en internetkosten het belangrijkste geschilpunt zouden zijn.
De rechtbank zal de inspecteur in zijn standpunt volgen dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 verminderd dient te worden met € 7 (zie 2.12). De (impliciet afgegeven) beschikking niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek is conform het standpunt van de inspecteur vastgesteld op € 2.780. Gelet op het vorenstaande is het beroep met betrekking tot het jaar 2018 (BRE 21/667) gegrond verklaard. Het beroep met betrekking tot het jaar 2017 (BRE 21/161) is ongegrond verklaard.
Belanghebbende krijgt het griffierecht vergoed. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is niet gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en belanghebbende heeft overigens geen kosten gesteld die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.