Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2115, AWB - 21 _ 226
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2115, AWB - 21 _ 226
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 april 2022
- Datum publicatie
- 2 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2115
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 226
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/226
uitspraak van 20 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , domicilie kiezende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting, alsmede de daarbij gegeven beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek heeft via een telefonische hoorzitting plaatsgevonden op 6 april 2022. Aldaar zijn gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is woonachtig in [woonplaats]. Niet in geschil is dat dit al vanaf 1 juni 2011 zo is.
Belanghebbende heeft de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2018 gedaan, waarin hij een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 39.924, bestaande uit een pensioenuitkering van [X]. Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de overgangsregeling in de Goedkeuringswet Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Goedkeuringswet).1
Met dagtekening van 3 september 2020 is de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting 2018 afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
[X], pensioen |
€ 39.924 |
SVB, AOW-uitkering |
€ 19.382 |
Belastbaar inkomen Box I |
€ 59.306 |
Er wordt door de inspecteur geen vermindering op basis van de overgangsregeling in de Goedkeuringswet verleend.
Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd met een bedrag van € 3.313 op basis van de overgangsregeling in de Goedkeuringswet. De belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.
In geschil is of de verschuldigde inkomstenbelasting met een juiste toepassing van artikel 2 van de Goedkeuringswet is berekend.
Belanghebbende stelt dat de vermindering van de belasting op basis van de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet hoger moet zijn. Volgens belanghebbende dient de belastingvermindering € 7.970 te bedragen.
De inspecteur betwist het standpunt van belanghebbende en stelt dat hij de verschuldigde inkomstenbelasting niet juist heeft berekend. Niet in geschil is dat de AOW-uitkering geen pensioen is waar de overgangsregeling in de Goedkeuringswet op van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting juist heeft berekend. De berekening is door de inspecteur op de juiste uitgangspunten gebaseerd. De rechtbank gaat hierbij uit van artikel 2 van de Goedkeuringswet en de toelichting uit de Nota van Wijziging.2 Recapitulerend ziet de berekening er als volgt uit:
SVB, AOW-uitkering |
€ 19.382 |
[X], pensioen |
€ 39.924 |
Belastbaar inkomen Box 1 |
€ 59.306 |
Berekende inkomstenbelasting |
€ 13.959 |
Af: heffingskorting |
€ 140 |
Verschuldigde inkomstenbelasting |
€ 13.819 |
Verhouding waarin het [X]-pensioen staat tot het totale inkomen |
67,31% |
Evenredig deel van de inkomstenbelasting op pensioen [X] zonder toepassing overgangsregeling |
|
(67,3% * € 13.819) |
€ 9.302 |
Maximaal verschuldigd tarief o.b.v. overgangsregeling |
15% |
Maximaal belasting op pensioen o.b.v. overgangsregeling (15% * € 39.924) |
€ 5.989 |
Vermindering ten gevolge van overgangsregeling (€ 9.302 -/- € 5.989) |
€ 3.313 |
Totaal inkomstenbelasting over inkomen na toepassing overgangsregeling |
|
(€ 13.819 -/- € 3.313) |
€ 10.506 |
Belanghebbende gaat in zijn berekening voor de bepaling van de vermindering ten gevolge van de overgangsregeling ten onrechte uit van het volledige bedrag aan inkomstenbelasting over het ontvangen inkomen in plaats van het evenredige deel van de inkomstenbelasting op het pensioen waarop de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet van toepassing is.
Belanghebbende stelt dat de belastingrente verminderd moet worden. Volgens belanghebbende was in het aangifteprogramma niet mogelijk om zijn AOW-uitkering in te vullen en kon hij niet verzoeken om de overgangsregeling op basis van de Goedkeuringswet toe te passen. De rechtbank stelt voorop dat vermindering van de belastingrente kan plaatsvinden als er sprake is van schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is er van een dergelijke schending geen sprake. De inspecteur heeft belanghebbendes stelling dat het aangifteprogramma niet voldoet gemotiveerd betwist en aangegeven dat het mogelijk moet zijn om de AOW en de overgangsregeling in te vullen. Uit de overgelegde afdruk van de ingediende aangifte volgt ook dat belanghebbende in zijn aangifte een beroep gedaan heeft op de overgangsregeling op basis van de Goedkeuringswet. Belanghebbende heeft zijn stelling naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. De beschikking belastingrente is dan ook terecht opgelegd met inachtneming van de wettelijke bepalingen.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 20 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.