Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2531, AWB - 21 _ 2163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2531, AWB - 21 _ 2163

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
13 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2531
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2163

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/2163

uitspraak van 10 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 april 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van het motorrijtuig [motorrijtuig] , alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf 1] , en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 541;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 181 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 3.145 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig [motorrijtuig] (hierna: de auto).

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf 2] van 19 februari 2019. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 13.275. Van dit bedrag aan schade is in het taxatierapport een bedrag van € 9.400 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.

2.3.

De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [naam 1] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 8 maart 2019. De hertaxateur heeft geen schade aan de auto geconstateerd. In onderdeel 4c. ‘Bevindingen/opmerkingen’ is het volgende opgenomen:

“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.

*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)

Het voertuig staat op stalen velgen met wieldoppen, niet zoals opgegeven op lichtmetalen velgen.”

2.4.

De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 8.897. Met dagtekening 31 januari 2020 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag Bpm opgelegd met een bedrag van € 5.752 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is tevens een bedrag van € 4 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.5.

Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd naar een bedrag van € 5.229 en het bedrag aan in rekening gebrachte belastingrente is gehandhaafd. Tevens heeft de inspecteur een kostenvergoeding voor bezwaar toegekend van € 530.

2.6.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil:

  1. of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is;

  2. of belanghebbende een beroep kan doen op de koerslijst van [bedrijf 3] voor een [merk 1] ;

  3. of terecht geen waardevermindering wegens schade in aanmerking is genomen.

Onafhankelijkheid hertaxateur

2.7.

De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De belastingrechter zal vervolgens oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.1

Koerslijst [bedrijf 3] – [merk 1]

2.8.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan waarbij de verschuldigde Bpm is bepaald aan de hand van een taxatierapport op basis van marktonderzoek naar de auto van merk en type [merk 2] , gelijk aan de onderhavige auto.

2.9.

Blijkens het rapport van hertaxatie is DRZ aangesloten bij een marktonderzoek op basis van auto’s met merk en type [merk 1] . Bij het doen van uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat aangesloten dient te worden bij het merk en type van het voertuig in kwestie, namelijk een [merk 2] , en de inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat zoals volgt uit het taxatierapport van belanghebbende gevolgd.

2.10.

In beroep stelt belanghebbende dat, nu de [merk 2] niet voorkomt op enige koerslijst, dient te worden aangesloten bij een koerslijst van een vergelijkbaar model. Belanghebbende doet een beroep op de koerslijst van [bedrijf 3] die uitgaat van een [merk 1] .

Tussen partijen is niet in geschil dat de [merk 2] niet voorkomt in enige koerslijst. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat de [merk 1] een vergelijkbare auto is.

2.11.

Naar het oordeel van de rechtbank dient in beginsel een auto van hetzelfde merk en type als referentievoertuig aangemerkt te worden, aangezien een personenauto van hetzelfde merk en type qua kenmerken per definitie het dichtst de kenmerken van de auto benadert waarvoor de verschuldigde Bpm moet worden bepaald. Daarop geldt een uitzondering indien een voertuig van hetzelfde merk en type in het Nederlandse kentekenregister nog nooit eerder geregistreerd is.2

2.12.

Belanghebbende heeft niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat niet eerder een [merk 2] in het Nederlandse kentekenregister geregistreerd is. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van een [merk 1] en kan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geen beroep in dit geval doen op de koerslijst van [bedrijf 3] . Op grond van artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm kan gebruik worden gemaakt van een taxatierapport. De rechtbank is van oordeel dat terecht aangesloten is bij de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat zoals volgt uit het taxatierapport van belanghebbende van € 16.900.

Waardevermindering wegens schade

2.13.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ, zoals vermeld in 2.3, “bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen.

2.14.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

2.15.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een bedrag aan schade van € 9.400 en heeft ter onderbouwing van de door hem bepleite schade verwezen naar het door hem overgelegde taxatierapport. Belanghebbende heeft specifiek gewezen op de aanwezigheid van laterale retroreflectoren in de koplampunits (hierna: reflectoren), de velgen en de achterbumper. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist en heeft gewezen op de mededeling van de RDW dat in het keuringsrapport geen aantekeningen zijn opgenomen over de door belanghebbende genoemde schadeonderdelen.

2.16.

Met betrekking tot de aanwezigheid van de reflectoren overweegt de rechtbank als volgt. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat belanghebbendes beroep op de koerslijst van [bedrijf 3] niet slaagt, is tussen partijen niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 16.900 bedraagt zoals volgt uit het taxatierapport van belanghebbende. Blijkens dit taxatierapport is die handelsinkoopwaarde bepaald aan de hand van internationaal marktonderzoek, omdat een dergelijk voertuig niet of nauwelijks in Nederland als occasion wordt aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s die gebruikt zijn voor het marktonderzoek deze reflectoren in de koplampunits hadden. Immers, belanghebbende heeft niet gesteld dat de auto’s die in het marktonderzoek zijn betrokken, auto’s zijn die net als de auto laterale retroreflectoren hebben. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat op de vastgestelde handelsinkoopwaarde een vermindering zou moeten plaatsvinden. Belanghebbendes beroep op de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 juni 20213 en de conclusie van [naam 2]4 kan hem niet baten, omdat in die zaak vaststond dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat was bepaald aan de hand van een koerslijst op grond van een Europese uitvoering van de auto, die dergelijke reflectoren niet had.

2.17.

Met betrekking tot de velgen merkt de rechtbank op dat vaststaat dat de auto op het moment van doen van aangifte beschikte over stalen velgen met wieldoppen. Tussen partijen is in geschil of de auto oorspronkelijk (vanuit de fabriek) beschikte over lichtmetalen velgen en zo ja, of dat feit tot gevolg heeft dat er een waardevermindering dient plaats te vinden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto oorspronkelijk over lichtmetalen velgen beschikte. De enkele verwijzing naar de beschrijving ‘standaarduitrusting’ op een koerslijstuitdraai zoals gevoegd bij het taxatierapport van belanghebbende is daarvoor onvoldoende.

2.18.

Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overige onderdelen van de gestelde schade eveneens niet aannemelijk gemaakt dat met een bedrag aan schade rekening moet worden gehouden. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan normale gebruiksschade zoals onder 2.15 bedoeld, dan wel is de gestelde schade onvoldoende inzichtelijk gemaakt.

2.19.

De stelling van belanghebbende dat binnen de branche beleid is ontwikkeld voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, welk beleid zijn grondslag vindt in het innameprotocol van [bedrijf 4] , kan hem niet baten. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat dit beleid bestaat. Ook heeft de inspecteur terecht gesteld dat indien dit beleid bestaat, dit geen beleid is waar de inspecteur zich dient te conformeren.

2.20.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn

2.21.

Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt.5 Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.

2.22.

Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn moet worden verlengd vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Dat de inspecteur de beslistermijn op het bezwaar heeft opgeschort – met instemming van belanghebbende - vanwege de coronamaatregelen dient voor het risico van de inspecteur te komen.

2.23.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 27 februari 2020. De uitspraak op bezwaar is van 16 april 2021. De rechtbank doet uitspraak op 10 mei 2022. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 3 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de inspecteur.

3 Proceskostenvergoeding

3.1.

De rechtbank vindt in de omstandigheid dat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt gehonoreerd, aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 541 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij deze rechtbank met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 0,5). Een wegingsfactor 0,5 acht de rechtbank hier aangewezen, nu uitsluitend recht op proceskostenvergoeding bestaat in verband met het toekennen van een immateriële schadevergoeding. Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds toegekend en niet in geschil.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.