Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2555, AWB - 21 _ 2280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2555, AWB - 21 _ 2280

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
13 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2555
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2280

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/2280

uitspraak van 10 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 12 mei 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna; Bpm) ter zake van het motorrijtuig Volvo XC60 2.0 D4 FWD Momentum met VIN nummer [VIN] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. S.M. Bothof verbonden aan 123BPM.nl te Goor, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en

[inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 26 februari 2020 aangifte gedaan naar een bedrag van € 1.617 aan te betalen Bpm ter zake van de registratie van het motorrijtuig Volvo XC60 2.0 D4 FWD Momentum met VIN nummer [VIN] .

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 11 februari 2020. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 11.537. Belanghebbende heeft in verband hiermee een bedrag van € 8.307, ofwel 72%, in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde van € 18.188. Belanghebbende is verder bij de aangifte uitgegaan van een historische bruto Bpm van € 9.670 uitgaande van een CO2-uitstoot van 124 gr/km.

2.3.

De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 2.496. Hij is daarbij uitgegaan van een historische bruto Bpm van € 14.931 uitgaande van een CO2-uitstoot van 149 gr/km. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 9.881 is door de inspecteur gevolgd. Met dagtekening 27 november 2020 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag Bpm opgelegd naar een bedrag van € 879.

2.4.

Het bezwaar van belanghebbende is ongegrond verklaard.

2.5.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs. Daarnaast is in geschil de hoogte van de in aanmerking genomen schade. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de historische bruto Bpm € 14.931 bedraagt uitgaande van een CO2-uitstoot van 149 gr/km.

Historische nieuwprijs

2.6.

De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van de koerslijst van Xray van belanghebbende en heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 59.090. Belanghebbende stelt zich in de beroepsfase nader op het standpunt dat de historische nieuwprijs moet worden berekend aan de hand van het wettelijke systeem uitgaande van de netto catalogusprijs, te vermeerderen met Btw en Bpm. Omdat bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een hogere CO2-uitstoot (wat leidt tot een hogere historische bruto Bpm), moet daarmee ook de historische nieuwprijs worden verhoogd, aldus belanghebbende. De inspecteur bestrijdt de stelling van belanghebbende.

2.7.

De rechtbank overweegt dat in beginsel kan worden uitgegaan van het wettelijke systeem zoals door belanghebbende bepleit. Op grond van artikel 10, tweede lid, in samenhang met artikel 9, vierde en vijfde lid van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2020; hierna: Wet Bpm) wordt de historische nieuwprijs gevormd door de som van de netto catalogusprijs te vermeerderen met Btw en Bpm. De aldus berekende historische nieuwprijs wordt ingevolge artikel 10, eerste, tweede en zevende lid van de Wet Bpm gebruikt ter bepaling van de vermindering van de verschuldigde Bpm bij een gebruikte personenauto. Echter, indien de historische nieuwprijs als gevolg van een hogere historische bruto Bpm wordt verhoogd zal dit leiden tot een ‘kunstmatige’ verhoging van het afschrijvingspercentage, terwijl de feitelijke waardevermindering van het (referentie)voertuig niet is veranderd. De stelling dat de historische nieuwprijs moet worden verhoogd in verband met een hogere vastgestelde CO2-uitstoot kan in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet als juist worden aanvaard.

2.8.

De rechtbank stelt de historische nieuwprijs vast op € 59.090 conform de koerslijst van Xray van belanghebbende.

Waardevermindering wegens schade

2.9.

Aangezien sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade.

2.10.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

2.11.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade als onder 2.10 bedoeld. De rechtbank merkt daarbij op dat zij voor het vaststellen van de schade in hoge mate afhankelijk is van de overgelegde foto’s. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s van belanghebbende de door hem bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.

Hoogte naheffingsaanslag

2.12.

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de historische nieuwprijs vast op € 59.090 en handelsinkoopwaarde op € 18.188. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische bruto Bpm € 14.931 bedraagt.

2.13.

Het voorgaande leidt tot een verschuldigde Bpm ter grootte van € 4.595. Nu belanghebbende ter zitting terecht een beroep heeft gedaan op toepassing van de extra leeftijdskorting, dient dit bedrag te worden verminderd met een extra leeftijdskorting van € 541. De naheffingsaanslag mag echter niet tot een hoger bedrag worden vastgesteld dan de oorspronkelijke aangezien belanghebbende door het instellen van bezwaar en beroep niet in een slechtere positie mag komen.

Interne compensatie

2.14.

Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is geen rekening gehouden met de extra leeftijdskorting zoals vermeld in 2.13. Omdat het alsnog toepassen van de extra leeftijdskorting in de beroepsfase leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een beroep op interne compensatie gedaan aangezien bij het opleggen van de naheffingsaanslag ten onrechte rekening is gehouden met het volledige bedrag aan waardevermindering wegens schade.

2.15.

De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep op interne compensatie als volgt. Het staat belanghebbende vrij om zijn bezwaar of beroep te doen steunen op argumenten die niet stroken met door hem in de aangifte ingenomen standpunt. Evenzo heeft de inspecteur de vrijheid om in bezwaar en beroep de aanslag te handhaven op grond van argumenten die afwijken van het door hem bij het opleggen van die aanslag ingenomen standpunt. Indien belanghebbende in beroep de aanslag op een bepaald punt bestrijdt, zoals in dit geval met toepassing van de extra leeftijdskorting, mag de inspecteur dus andere elementen van de aanslag aan de orde stellen, zoals in dit geval de waardevermindering wegens schade, en het standpunt innemen dat de aanslag, hoewel op het bestreden punt mogelijk onjuist, toch niet te hoog is vastgesteld gelet op die andere elementen.1 Bij belanghebbende gewekt vertrouwen en andere beginselen van behoorlijk bestuur kunnen aan interne compensatie in de weg staan. Echter, daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Immers, dat de waardevermindering wegens schade ten onrechte in aanmerking is genomen bij het opleggen van de naheffingsaanslag is tijdens de bezwaarfase reeds aan de orde gekomen en in de uitspraak op bezwaar ook uitgebreid toegelicht. Het enkele feit dat bij het opleggen van de aanslag wel rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade maakt dit niet anders. Er is dan ook geen sprake van enig opgewekt vertrouwen.

2.16.

Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het beroep op interne compensatie in het onderhavige geval slaagt. De rechtbank laat de naheffingsaanslag in stand. Het beroep is om die reden ongegrond verklaard.

3 Proceskostenvergoeding

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.