Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3367, AWB 19/6410 en 22/3030 tot 22/3039
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3367, AWB 19/6410 en 22/3030 tot 22/3039
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 juni 2022
- Datum publicatie
- 4 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3367
- Zaaknummer
- AWB 19/6410 en 22/3030 tot 22/3039
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/6410 en BRE 22/3030 tot en met BRE 22/3039
uitspraak van 29 juni 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende zijn voor de tijdvakken september 2012 tot en met juli 2013 met dagtekeningen 19 december 2012, 29 januari 2013, 6 maart 2013, 2 april 2013, 1 mei 2013, 7 juni 2013, 28 juni 2013, 30 juli 2013, 6 september 2013, 1 oktober 2013, 6 november 2013 naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting met referentie [referentie] opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de inspecteur verzuimboeten opgelegd ten belope van € 20.651.
Het tijdvak april 2013
Bij beschikking van 13 augustus 2013 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag voor het tijdvak april 2013 ambtshalve verminderd.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2013 (uitspraak op bezwaar I) heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De tijdvakken september 2012 tot en met maart 2013 en mei 2013 tot en met juli 2013
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2019 (uitspraak op bezwaar II) de bezwaren voor de tijdvakken mei 2013 en juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren voor de tijdvakken september 2012 tot en met maart 2013 en juli 2013 afgewezen.
Alle tijdvakken
Van de uitspraken op bezwaar is belanghebbende op 10 december 2019 in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft op 29 april 2022 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende: R.H.M. van Thiel en K.R.P. Dekkers van Joanknecht en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is op [datum] 2011 opgericht en exploiteert kansspelautomaten in de zin van artikel 30h van de Wet op de kansspelen en is als zodanig aan te merken als exploitant in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB).
Wegens het niet voldoen op aangifte van de over de tijdvakken september 2012 tot en met juli 2013 verschuldigde kansspelbelasting zijn aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Tevens zijn aan belanghebbende, volgens artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), verzuimboeten opgelegd. De naheffingsaanslag voor april 2013 is later verminderd tot nihil.
Belanghebbende heeft voor de tijdvakken september 2012 tot en met juli 2013 bezwaar ingediend tegen de naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting alsmede de opgelegde betaalverzuimboeten.
Uitspraak op bezwaar I
Voor het tijdvak april 2013 is uitspraak op bezwaar gedaan op 17 december 2013.
Uitspraak op bezwaar II
Gedagtekend 1 december 2017 heeft de inspecteur een brief naar belanghebbende gezonden om haar te informeren over het voornemen een beslissing te nemen op het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting opgelegd over tijdvakken genoemd in bijlage 1 bij die desbetreffende brief en haar in de gelegenheid gesteld te reageren op de voorgenomen beslissing op bezwaar.
Bij het uitblijven van een reactie van belanghebbende heeft de inspecteur de bezwaarprocedure voortgezet en met dagtekening 9 oktober 2019 een uitnodiging voor een hoorzitting naar belanghebbende gestuurd.
Bij brief van 25 oktober 2019 is belanghebbende herinnerd aan de uitnodiging voor het hoorgesprek en heeft zij de gelegenheid gekregen tot 30 oktober 2019 daarop te reageren.
Omdat belanghebbende de brieven onbeantwoord laat, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar II ten aanzien van de tijdvakken mei 2013 en juni 2013 de bezwaren niet-ontvankelijk en de overige bezwaren ongegrond verklaard.
Na verzending van uitspraak op bezwaar II, heeft de inspecteur op 31 oktober 2019 per e-mail een reactie van de gemachtigde van belanghebbende ontvangen op de brief van de inspecteur van 25 oktober 2019.
De inspecteur heeft op de e-mail van de gemachtigde van belanghebbende gereageerd op 1 november 2019.
Alle brieven van de inspecteur zijn op dezelfde wijze verzonden naar hetzelfde adres van belanghebbende.
3 Geschil
In geschil zijn de naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting alsmede de opgelegde betaalverzuimboeten over de periode september 2012 tot en met juli 2013. Meer precies is in geschil of de heffing van kansspelbelasting bij kansspelautomaten als gevolg van de wetswijziging van de Wet KSB per 1 juli 2008 in strijd is met artikel 401 Btwrichtlijn.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffing van kansspelbelasting bij kansspelautomaten vergelijkbaar is met de wijze waarop tot 1 juli 2008 omzetbelasting werd geheven. Nu de heffing van kansspelbelasting bij kansspelautomaten het karakter heeft van omzetbelasting en hiermee vergelijkbaar is, is de heffing van kansspelbelasting in strijd met artikel 401 Btw-richtlijn.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting alsmede de opgelegde boeten tot nihil.
De inspecteur is van mening dat de heffing van kansspelbelasting bij kansspelautomaten per 1 juli 2008 geen strijd oplevert met artikel 401 Btw-richtlijn onder verwijzing naar onder andere de uitspraken van rechtbank Haarlem van 17 juni 2010 (ECLI:NL:RBHAA:2010:BM8552 en ECLI:NL:RBHAA:2010:BM8557) en rechtbank Breda van 8 december 2010 (ECLI:NL:RBBRE:2010:BP1913 en ECLI:NL:RBBRE:2010:BP1987) en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslagen en de boeten.