Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3476, 20/8333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3476, 20/8333

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 juni 2022
Datum publicatie
4 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3476
Formele relaties
Zaaknummer
20/8333

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 20/8333


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2022 in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

De inspecteur van de belastingdienst, inspecteur

( [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] ).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 augustus 2020.

1.2.

Belanghebbende heeft op 22 augustus 2019 een verzoek tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) gedaan wegens export. Dit verzoek is niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur.

2 Wrakingsverzoek

2.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting op 19 mei 2022 een wrakingsverzoek ingediend. Bij brief van 20 mei 2022 heeft de griffier de gemachtigde van belanghebbende als volgt bericht namens de behandelend rechter naar aanleiding van het wrakingsverzoek:

“In aanmerking genomen de aangevoerde gronden, passeert de rechtbank het wrakingsverzoek gelet op de beslissing van de wrakingskamer van 6 september 2021, met nummer C/02/389361 / HA RK 21-192, te publiceren onder nummer

ECLI:NL:RBZWB:2021:4494. De zitting zal aldus doorgang vinden”.

Voor een uitgebreide motivering waarom de rechtbank in dit geval van oordeel is dat zij het wrakingsverzoek mocht passeren, verwijst de rechtbank naar de motivering van de uitspraak van 29 september 2021 die hier op vergelijkbare wijze van toepassing is.1

2.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting ook nog een wrakingsverzoek gedaan op dezelfde gronden. De rechtbank is daar met dezelfde motivering aan voorbij gegaan.

3 Feiten

3.1.

Belanghebbende heeft met dagtekening 21 augustus 2019, ontvangen door de inspecteur op 22 augustus 2019, een verzoek om teruggaaf van Bpm gedaan voor een bedrag van € 497 voor een auto met VIN nummer [VIN nummer] wegens export van deze in Nederland geregistreerde auto. De registratie is op 4 mei 2019 beëindigd. Op 8 augustus 2019 is de auto in Polen geregistreerd.

3.2.

De inspecteur heeft beslist dat het verzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek niet binnen dertien weken is gedaan na de beëindiging van de registratie van de auto. Tevens heeft de inspecteur voornoemd verzoek aangemerkt als een ambtshalve verzoek om teruggaaf en vervolgens afgewezen omdat het verzoek te laat is gedaan en bovendien de registratie in Polen na afloop van de dertien weken heeft plaatsgevonden.

3.3.

Belanghebbende heeft aan de heer Verhoeven een volmacht verleend. De heer Verhoeven is voor de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 oktober 2019 als gemachtigde geweigerd door de belastingdienst.

3.4.

Op 29 april 2019 is door mevrouw A. Zorko, werkzaam bij het kantoor van de gemachtigde, een e-mail aan de inspecteur verzonden waarin, voor zover hier van belang, staat vermeld:

“(…)Ik ga ervan uit dat de heer Verhoeven gewoon zijn zaken bij de rechtbanken en de gerechtshoven kan blijven uitoefenen. De klanten van de heer Verhoeven, waaronder grote klanten als (…), alsmede de meeste kleinere klanten hebben de heer Verhoeven sowieso het recht van substitutie verleend. De heer Verhoeven heeft u eerder bericht het recht van substitutie thans aan mij te verlenen. Ik vermeld u dan ook ten overvloede dat u niet bevoegd bent rechtstreeks met onze klanten in contact te treden. De heer Verhoeven is hun gemachtigde, hij verleent mij het recht van substitutie namens zijn klanten en aldus bent u wettelijk gehouden met mij contact te zoeken en mij de uitspraken op bezwaar toe te zenden. (…)”

3.5.

Op 30 april 2019 is door mevrouw A. Zorko, werkzaam bij het kantoor van de gemachtigde, een e-mail aan de inspecteur verzonden waarin, voor zover hier van belang, staat vermeld:

“(…) Ik heb u eerder medegedeeld dat klanten van de heer Verhoeven hem het recht van substitutie hebben gegeven en de heer Verhoeven mij het recht van substitutie heeft verleend. U neemt dus LOUTER en alleen met mij contact op en met niemand anders! (…)”

3.6.

Namens belanghebbende is met dagtekening 28 oktober 2019, door de inspecteur ontvangen op 29 oktober 2019, door mevrouw L. Imants bezwaar gemaakt. Mevrouw Imants is eveneens werkzaam op het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende. Dit bezwaarschrift is niet in behandeling genomen omdat het is ondertekend door mevrouw Imants en niet door mevrouw Zorko. Op 12 november 2019 heeft mevrouw Imants nogmaals een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

4 Beoordeling door de rechtbank

5 Conclusie en gevolgen

6 Beslissing