Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4127, 20_5151 tot en met 20_5156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4127, 20_5151 tot en met 20_5156

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 juli 2022
Datum publicatie
1 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:4127
Zaaknummer
20_5151 tot en met 20_5156
Relevante informatie
Art. 12a Wet LB 1964, Art. 20 AWR, Art. 67b AWR, Art. 67c AWR

Inhoudsindicatie

loonheffing, ficitief loon, betaal- en aangifteverzuimboeten

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 20/5151 tot en met 20/5156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , statutair gevestigd te 's-Hertogenbosch, (belanghebbende)

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

De inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 februari en 3 maart 2020.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:

-

een naheffingsaanslag loonheffingen voor het tijdvak 1 februari 2017 tot en met 28 februari 2017 (februari) ten bedrage van € 5.610 waarbij een betaalverzuimboete is opgelegd van € 168;

-

een naheffingsaanslag loonheffingen voor het tijdvak 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2017 (maart) ten bedrage van € 5.610 waarbij een betaalverzuimboete is opgelegd van € 168;

-

een naheffingsaanslag loonheffingen voor het tijdvak 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2017 (mei) ten bedrage van € 2.209 waarbij een betaalverzuimboete is opgelegd van € 66;

-

een naheffingsaanslag loonheffingen voor het tijdvak 1 september 2018 tot en met 30 september 2018 (september) ten bedrage van € 2.300 waarbij een aangifte- en betaalverzuimboete is opgelegd van € 65 respectievelijk € 69;

-

een naheffingsaanslag loonheffingen voor het tijdvak 1 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 (oktober) ten bedrage van € 4.750 waarbij een aangifte- en betaalverzuimboete is opgelegd van € 65 respectievelijk € 142;

-

een naheffingsaanslag loonheffingen voor het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 (januari) ten bedrage van € 4.750 waarbij een aangifte- en betaalverzuimboete is opgelegd van € 65 respectievelijk € 142.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag voor het tijdvak januari gedeeltelijk gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.903 waarbij de betaalverzuimboete is verminderd tot € 117. De overige bezwaren van belanghebbende zijn ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft hiertegen beroepen ingesteld. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft de beroepen op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Aan de gemachtigde van belanghebbende is op zijn verzoek de gelegenheid geboden via beeldverbinding deel te nemen aan de zitting. De gemachtigde van belanghebbende is niet (via beeldverbinding) verschenen. Aan de zitting hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [naam 1] en [naam 2] .

1.6.

De gemachtigde heeft bij e-mails van 16, 18, 19 en 20 mei 2022 de rechtbank verzocht om uitstel van de zitting wegens vakantieplannen. Daarbij verwijst hij naar de door hem doorgegeven verhinderdata. Verder heeft de gemachtigde een omschrijving gegeven van de vakantieplannen en daarbij aangegeven dat er geen internet- of netwerkverbinding zal zijn in de gebieden waar hij zal verblijven.

De rechtbank heeft in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om de zitting uit te stellen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van belanghebbende, voorafgaand aan de verzending van de uitnodiging voor de zitting, geen verhinderdata zijn ontvangen, dat de vakantieplannen - hoewel daarom is verzocht - niet met stukken zijn onderbouwd en dat reeds vier maal eerder op verzoek van belanghebbende de zitting is uitgesteld (de zittingen van 12 mei 2021, 5 november 2021, 30 november 2021 en 22 april 2022). Daar komt bij dat aan de gemachtigde op zijn verzoek reeds de mogelijkheid is geboden om via beeldverbinding deel te mogen nemen aan de zitting. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat belanghebbende vanwege zijn vakantie niet in staat was om tijd en ruimte te maken om de digitale zitting bij te wonen. Ook acht de rechtbank niet geloofwaardig dat hij voorafgaand aan de zitting via post zijn verhinderdata heeft doorgegeven, nu de rechtbank die verhinderdata nog altijd niet heeft ontvangen per post en belanghebbende verder steeds met de rechtbank heeft gecommuniceerd via e-mail. Het belang van een doelmatige procesgang weegt onder voornoemde omstandigheden zwaarder en staat aan het verlenen van verder uitstel in de weg.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbendes activiteiten bestaan volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit het oprichten van, deelnemen in, het bestuur voeren over en het zich op enigerlei andere wijze financieel interesseren bij andere vennootschappen en ondernemingen die mede ten doel hebben het (doen) uitoefenen van een belastingadviespraktijk.

2.2.

Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is gemachtigde. Gemachtigde is in dienstbetrekking bij belanghebbende.

2.3.

Vanaf 12 juni 2015 is belanghebbende aandeelhouder van [bedrijf] ( [bedrijf] ). Per 1 januari 2016 is de gemachtigde benoemd als statutair bestuurder van [bedrijf] . Op 1 april 2017 is gemachtigde teruggetreden als bestuurder van [bedrijf] .

2.4.

Belanghebbende heeft op 29 juni 2017 de aandeelhoudersovereenkomst met [bedrijf] schriftelijk opgezegd per 31 december 2017 (met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden).

2.5.

Over de periode januari 2017 tot en met juni 2017 heeft [bedrijf] aan belanghebbende een managementvergoeding betaald van € 80.000 (exclusief BTW). Vanaf juli 2017 heeft [bedrijf] de betaling van de maandelijkse voorschotten op de managementvergoeding opgeschort.

2.6.

De inspecteur heeft met [bedrijf] de afspraak gemaakt om het gebruikelijk loon in het kalenderjaar 2017 voor de aandeelhouders in de persoonlijke holdings vast te stellen op

tenminste € 80.000.

2.7.

Op 17 juni 2019 heeft het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) een arbitraal vonnis gewezen inzake [bedrijf] tegen belanghebbende en de gemachtigde waarin onder meer het volgende is beslist:

-

belanghebbende dient het door haar in [bedrijf] gehouden aandeel aan [bedrijf] te leveren "om niet";

-

belanghebbende c.s. dient aan [bedrijf] de som van € 96.096 te betalen uit hoofde van de rekening-courantverhouding.

2.8.

Op 1 april 2018 is belanghebbende met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 participant geworden van [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ). Belanghebbende is ingedeeld met 50 winstpunten en het gebruikelijk loon is conform de afspraak tussen [bedrijf 2] en de inspecteur voor de aandeelhouders vastgesteld op minimaal € 127.500 per jaar. Belanghebbende/gemachtigde is door [bedrijf 2] op de hoogte gesteld van deze afspraak.

2.9.

Per 31 januari 2019 is belanghebbende uitgetreden als participant van [bedrijf 2] .

2.10.

Belanghebbende heeft de aangiften loonbelasting ingediend over de tijdvakken februari en maart 2017 naar een bruto-inkomen van € 11.666,67 per maand. De loonheffingen zijn niet afgedragen. Voor het tijdvak mei 2017 heeft belanghebbende de aangifte loonbelasting gedaan naar een bruto-inkomen van € 5.610 en eveneens niet de loonheffingen afgedragen.

2.11.

Met betrekking tot de tijdvakken september en oktober 2018 en januari 2019 heeft belanghebbende geen aangiften loonbelasting ingediend.

2.12.

Belanghebbende heeft correctieberichten verstuurd voor de tijdvakken februari, maart en mei 2017. De correctieberichten zijn niet geaccepteerd.

3 Beoordeling door de rechtbank

Geschil en oordeel

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslagen voor de tijdvakken februari, maart en mei 2017 en januari 2019 terecht heeft opgelegd. Op grond van de stukken van het geding gaat de rechtbank er van uit dat niet in geschil is dat voor de tijdvakken september en oktober 2018 terecht en tot de juiste bedragen naheffingsaanslagen zijn opgelegd1, zodat de rechtbank daarover geen oordeel zal geven. Voorts beoordeelt de rechtbank of de aangifte- en betaalverzuimboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

Voor zover (de voormalig gemachtigde van) belanghebbende heeft bedoeld mede beroep in te stellen tegen de correctieberichten die niet zijn geaccepteerd door de inspecteur, overweegt de rechtbank dat daartegen geen beroep openstaat. Een correctiebericht is geen bezwaarschrift.2 Een afwijzing van een correctiebericht gebeurt dan ook niet bij voor een bezwaar vatbare beschikking. Dat brengt mee dat geen beroep daartegen kan worden ingesteld.3 De rechtbank zal de beroepschriften aldus begrijpen dat ze zijn gericht tegen de naheffingsaanslagen voor de betreffende tijdvakken en de daarbij opgelegde verzuimboeten en daarover een oordeel geven.

3.3.

De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen voor de tijdvakken februari, maart en mei 2017 en januari 2019 terecht zijn opgelegd. Ook de aangifte- en betaalverzuimboeten zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Naheffingsaanslagen 2017

3.4.

De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslagen over de in geschil zijnde tijdvakken in 2017 zijn opgelegd omdat belanghebbende de op aangiften aangegeven loonheffing niet heeft afgedragen. Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat indien belasting die op aangifte behoort te worden afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald die belasting door de inspecteur kan worden nageheven. Belanghebbende betwist niet dat de door de inspecteur nageheven bedragen als zodanig zijn aangegeven in de aangiften voor de betreffende tijdvakken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook van de juistheid van de in de aangiften vermelde bedragen worden uitgegaan. Belanghebbende stelt weliswaar dat het loon van gemachtigde tot een lager bedrag had moeten worden aangegeven in die aangiften, maar die stelling is niet met bewijsstukken onderbouwd, terwijl de inspecteur die stelling wel gemotiveerd heeft betwist. De inspecteur heeft dan terecht de naheffingsaanslagen opgelegd voor de tijdvakken februari, maart en mei 2017.

Gebruikelijk loon 2019

3.5.

Artikel 12a van de Wet LB (de fictief loonregeling) bepaalt voor zover hier van belang als volgt (wettekst 2019).

“1. Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in het kalenderjaar van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op het hoogste van de volgende bedragen:

a. 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;

b. het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam, bedoeld in de aanhef, of met het lichaam verbonden lichamen;

c. € 45.000.

2. Indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat het hoogste bedrag, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, wordt het loon in afwijking van het eerste lid gesteld op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, met dien verstande dat het loon ten minste wordt gesteld op het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, of, indien het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan dat bedrag, op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.

(…)”

3.6.

Belanghebbende betoogt dat de fictief loonregeling niet van toepassing is voor het tijdvak januari 2019. Met ingang van januari 2019 was belanghebbende geen partner meer bij [bedrijf 2] . Er zijn in die periode ook geen werkzaamheden verricht. De door belanghebbende ontvangen betaling in januari 2019 maakte onderdeel uit van de beëindiging van het partnerschap.

3.7.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat wegens ziekte of vrijstelling (tijdelijk) geen arbeid meer wordt verricht, niet automatisch betekent dat geen gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12a Wet LB in aanmerking hoeft te worden genomen. Volgens de inspecteur was de gemachtigde in januari 2019 nog in fictieve dienstbetrekking bij belanghebbende. Daarnaast stelt de inspecteur dat de participatie van belanghebbende in [bedrijf 2] in stand is gebleven tot en met 31 januari 2019 en dat de bijbehorende managementvergoeding en het winstaandeel door [bedrijf 2] aan belanghebbende zijn doorbetaald.

3.8.

De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn betoog. Uit de overeenkomst inzake de beëindiging van de managementovereenkomst tussen belanghebbende en [bedrijf 2] blijkt dat de beëindiging van kracht is per 31 januari 2019. In de e-mail van 12 juni 2019 wordt door [bedrijf 2] bevestigd dat belanghebbende in de maand januari nog recht heeft op een managementvergoeding (en een winstaandeel). Er is dan geen aanleiding om aan te nemen dat het financieel reglement – waarin het fictief loon voor partners van [bedrijf 2] is vastgesteld – niet meer gold in januari. Het is dan juist aannemelijk dat belanghebbende partner is gebleven tot en met 31 januari 2019. De enkele, niet nader onderbouwde stelling, dat er feitelijk geen werkzaamheden zijn verricht wegens ziekte, is onvoldoende om geen gebruikelijk loon in aanmerking te nemen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht een fictief loon van € 10.625 (€ 127.500 / 12) in aanmerking genomen.

Betaal- en aangifteverzuimboeten

3.9.

Bij te late voldoening van verschuldigde loonheffingen kan de inspecteur, op grond van artikel 67c, eerste lid van de AWR (wettekst 2017, 2018 en 2019) een boete van maximaal € 5.278 opleggen. Op grond van paragraaf 23, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB), wordt in geval van een betalingsverzuim als hier aan de orde een verzuimboete van 3% van de niet betaalde belasting opgelegd.

In artikel 67b, tweede lid, van de AWR (tekst 2018 en 2019) is bepaald dat indien de inhoudingsplichtige de aangifte loonbelasting niet heeft gedaan, dit, in afwijking van het eerste lid, een verzuim vormt terzake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.319 kan opleggen. Op grond van paragraaf 22a, tweede lid, van het BBBB wordt in het geval van zo’n aangifteverzuim een verzuimboete van 5% van het wettelijk maximum opgelegd.

De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van voornoemde boeten geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas).

3.10.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de verschuldigde loonbelasting voor de onderhavige tijdvakken niet tijdig heeft voldaan. Nu ook vast is komen te staan dat belanghebbende loonbelasting verschuldigd was, is het beboetbare feit begaan. Belanghebbende lijkt aan te voeren dat de betaling van loonbelasting was beëindigd door [bedrijf] voor de tijdvakken februari, maart en mei 2017. Daarmee is naar het oordeel geen sprake van avas bij belanghebbende. Niet aannemelijk is dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig loonbelasting werd betaald. Daarbij verdient opmerking dat belanghebbende voor de tijdvakken februari, maart en mei 2017 niet heeft verzuimd om aangiften te doen, maar wel heeft nagelaten de loonbelasting te (doen) betalen. De betaalverzuimboeten zijn dan ook terecht opgelegd. Er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot matiging van de boeten. De rechtbank acht de boeten ook passend en geboden.

Voorts staat vast dat belanghebbende niet tijdig aangiften loonbelasting heeft gedaan voor de tijdvakken september en oktober 2018 en januari 2019. Daarmee is sprake van een aangifteverzuim als bedoeld in artikel 67b van de AWR. Dat belanghebbende ervan uit ging dat [bedrijf 2] de aangiften zou indienen, maakt niet dat sprake is van avas bij belanghebbende. Uit de e-mail van 24 oktober 2019 blijkt dat [bedrijf 2] belanghebbende meermaals heeft verzocht om een getekende opdrachtovereenkomst ten behoeve van de aangiften te overleggen en dat zij daaraan geen gevolg heeft gegeven. Ook heeft belanghebbende andere benodigde stukken niet aangeleverd. Gelet hierop heeft belanghebbende niet alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg betracht om te bewerkstelligen dat de aangiften tijdig zouden worden gedaan. De aangifteverzuimboeten zijn dan eveneens terecht opgelegd. De boeten zijn ook passend en geboden.

Undue delay

3.11.

De rechtbank zal ambtshalve beoordelen of de boete gematigd moet worden wegens overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de dagtekeningen van de naheffingsaanslagen en de datum waarop de rechtbank uitspraak zal doen is de redelijke termijn overschreden in alle zaken. De rechtbank ziet echter hierin, gezien de hoogte van de boetebedragen, geen reden de boeten te matigen maar volstaat met de constatering dat de redelijke termijn in deze zaken is overschreden.4

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing