Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:477, AWB - 20 _ 5388
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:477, AWB - 20 _ 5388
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 februari 2022
- Datum publicatie
- 18 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:477
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 5388
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/5388
en
Als derde partij heeft deelgenomen: de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 31 januari 2019 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 315.000,-. In hetzelfde geschrift heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB), rioolheffing en hondenbelasting bekendgemaakt (aanslagnummer [aanslagnummer]). De heffingsambtenaar heeft de heffingsgrondslag OZB eigenaar vastgesteld op € 235.000,- en de heffingsgrondslag OZB gebruiker op € 45.000,-.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 13 juni 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
In de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, J. van Abbe (hierna: de gemachtigde), verbonden aan Previcus Vastgoed te Boxmeer.
De heffingsambtenaar is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 november 2021 op het adres [adres 2] [postcode] [plaats 2], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens de heffingsambtenaar is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu genoemde brief niet is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 15 november 2021 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Overwegingen
1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een tuinbouwbedrijf met woning.
2. In beroep is uitsluitend de hoogte van de aanslag OZB in geschil.
3. De rechtbank is van oordeel dat het belanghebbende vrijstaat om naast de heffingsgrondslag OZB gebruiker eerst in beroep gronden aan te voeren tegen de heffingsgrondslag OZB eigenaar.1 Dat de gemachtigde tijdens de hoorzitting van 13 juni 2019 naar voren heeft gebracht dat enkel de heffingsgrondslag OZB gebruiker in geschil is, maakt - anders dan de heffingsambtenaar meent - niet dat de heffingsmaatstaf OZB eigenaar onherroepelijk vaststaat.
4. In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar aangegeven tegemoet te willen komen aan belanghebbende. Hij stelt voor de heffingsgrondslag OZB eigenaar te verminderen tot € 232.000,- en de heffingsgrondslag OZB gebruiker tot € 43.000,-. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat na deze vermindering tussen partijen geen inhoudelijk geschil meer bestaat ten aanzien van de hoogte van de aanslag OZB.
5. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
Vergoeding proceskosten en griffierecht
6. De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in zijn stelling dat sprake is van onredelijk gebruik van procesrecht dat aan een proceskostenveroordeling in de weg staat. Belanghebbende heeft immers de hem beschikbare rechtsmiddelen aangewend om met succes de te hoge aanslag OZB aan te vechten. Dat sprake is van een financieel gering belang doet daar niet aan af.
7. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, plus 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak). Als gewicht van de zaak wordt voor geschillen over de waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, zelfs als het financiële belang van de zaak gering is, als uitgangspunt wegingsfactor 1 gehanteerd.2 De rechtbank ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval uit te gaan van een wegingsfactor 1,5, waar belanghebbende in bezwaar om heeft verzocht.
8. Belanghebbende heeft daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen van het taxatierapport tot een bedrag € 907,50 (6 x € 125 excl. 21% BTW). Ter zitting heeft de gemachtigde zich op het nader standpunt gesteld dat voor het aantal uren mag worden uitgegaan van 4 uur.
9. Het taxatierapport is op 19 maart 2020 opgemaakt door [taxateur]. De rechtbank is van oordeel dat het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in zijn stelling dat sprake is van het nodeloos opmaken van een taxatierapport. Na het ingebrachte taxatierapport is immers de aanslag OZB door de heffingsambtenaar verminderd, waartoe de heffingsambtenaar klaarblijkelijk in een eerder stadium geen aanleiding heeft gezien. Ter zitting is door de gemachtigde verklaard dat [taxateur] niet is geregistreerd in het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). [taxateur] is al negen jaren in dienst bij Previcus en opgeleid door het “SVM” voor het taxeren van zowel courante als niet courante woningen. Gelet hierop mag hij zich WOZ taxateur noemen en is volgens de gemachtigde zijn deskundigheid voldoende komen vast te staan. Gelet op de ongemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat [taxateur] is aan te merken als deskundige.
10. Tussen partijen is de hoogte van de vergoeding van de kosten van het taxatierapport in geschil. Voor een deskundigenrapport in WOZ-zaken gelden de uitgangspunten voor de vergoeding volgens de Richtlijn per 1 juli 2018 (Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak, Staatscourant 2018, 28796). Dat het hier om een kwestie betreffende de OZB gaat en niet de WOZ maakt dat niet anders. Gelet op het uurtarief dat in deze richtlijn is gegeven voor taxaties van courante niet-woningen (€ 68) en het aantal uur dat in de richtlijn is gegeven voor een niet-inpandige woningtaxatie (2 uur), de aard van het object, de te waarderen onderdelen en de omstandigheid dat een uitpandige opname heeft plaatsgevonden acht de rechtbank het redelijk om een vergoeding toe te kennen van € 164,55 (te weten 2 uur ad € 68 + 21%BTW).
11. Voor vergoeding van de kosten voor kadastrale uittreksels is geen aanleiding nu deze kosten niet aannemelijk zijn gemaakt.
12. De totaal te vergoeden proceskosten bedragen € 1.784,55. Belanghebbende heeft daarnaast recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht van € 48,-.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
13. Namens belanghebbende is ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
14. Het bezwaarschrift is op 12 maart 2019 door de heffingsambtenaar ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 1 februari 2022 en dus afgerond 35 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep.3 Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 11 maanden. De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft derhalve recht op een vergoeding van immateriële schade van afgerond 2 x € 500 is € 1.000.
15. Voor de verdeling van de te betalen schadevergoeding tussen de heffingsambtenaar (bezwaarfase) en de Staat der Nederlanden (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase heeft afgerond elf maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met vijf maanden is overschreden. De resterende overschrijding van zes maanden wordt aan de beroepsfase toegerekend. De veroordeling tot schadevergoeding zal naar evenredigheid daarmee worden uitgesproken ten laste van de heffingsambtenaar (5/11 x € 1.000 =
€ 454,55) respectievelijk de Staat der Nederlanden (6/11 x € 1.000 = € 545,45). De rechtbank merkt de Staat der Nederlanden in zoverre mede aan als partij in het geding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag OZB brekend naar een heffingsgrondslag OZB G van € 43.000 en een heffingsgrondslag OZB E naar een heffingsgrondslag van € 232.000;
- -
-
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.784,55;
- -
-
veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade van € 454,55;
- -
-
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van immateriële schade van
€ 545,45;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: