Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:481, AWB - 20 _ 9151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:481, AWB - 20 _ 9151

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 februari 2022
Datum publicatie
23 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:481
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9151

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9151

uitspraak van 1 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 september 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2012 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van haar echtgenoot, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft in 2012 een ongeval gehad waarna zij naar België is geëmigreerd.

2.2.

Belanghebbende heeft op 2 mei 2014 aangifte IB/PVV 2012 gedaan door middel van een zogenaamd "M-biljet". De inspecteur heeft met dagtekening 13 februari 2015 de definitieve aanslag IB/PVV overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd.

2.3.

Namens belanghebbende is bij brief van 24 maart 2015, ontvangen door de inspecteur op 25 maart 2015, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2012. De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2015 geheel aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen.

2.4.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 februari 2020, ontvangen door de inspecteur op 11 februari 2020, een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2012 ingediend, omdat in de aanslag zou zijn uitgegaan van een onjuiste migratiedatum.

2.5.

De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 17 februari 2020 het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen wegens het verstrijken van de vijfjaarstermijn van artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Bij uitspraak op bezwaar van 16 september 2020 heeft de inspecteur het bezwaar daartegen eveneens afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

2.6.

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur het bezwaar tegen de afwijzing van belanghebbendes verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.

2.7.

Het juridisch kader is als volgt. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.1 De termijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2012 liep dan ook af op 31 december 2017. De rechtbank overweegt dat in het kader van de eenvoud is gekozen voor één uniforme termijn van vijf jaar voor alle belastingen.2 De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende ontvangen op 11 februari 2020. Dit is buiten de vijfjaarstermijn. Dit betekent als uitgangspunt dat de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen omdat het te laat is ingediend. Een na afloop van de vijfjaarstermijn ingediend verzoek dient toch in behandeling te worden genomen door de inspecteur indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).3

2.8.

De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of belanghebbende verschoonbaar de termijn heeft overschreden.

2.9.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat het niet aan haar lag dat het verzoek pas na afloop van de vijfjaarstermijn is ingediend, zij ging uit van een onjuiste startdatum van de vijfjaarstermijn (namelijk de datum van de definitieve aanslag over het betreffende jaar) en over de mogelijkheid van een verzoek tot ambtshalve vermindering stond niets in de (reguliere) rechtsmiddelenverwijzing bij de aanslag IB/PVV 2012 vermeld. De rechtbank overweegt dat als belanghebbende zich heeft vergist in de wettelijke regeling, dat voor haar risico komt en voorts dat de inspecteur in beginsel belanghebbende niet hoeft te wijzen op de mogelijkheid van een verzoek tot ambtshalve vermindering. De rechtbank kan deze stellingen ook niet plaatsen omdat belanghebbende wel (tijdig) een reguliere bezwaarprocedure heeft doorlopen (zie 2.3).

2.10.

Daarnaast voert belanghebbende aan dat zij na het ongeval niet meer is teruggekeerd naar haar huis in Nederland en dat toen gedurende langere tijd de post op haar adres niet is gecontroleerd. Voor zover de rechtbank het beroep van belanghebbende zo moet opvatten dat daarom de termijn voor een verzoek om ambtshalve vermindering zou moeten worden verlengd, merkt de rechtbank het volgende op. Die stelling kan geen doel treffen omdat het voor het verzoek om ambtshalve vermindering niet uitmaakt of belanghebbende wel of niet de post had gecontroleerd tussen - zo begrijpt de rechtbank het – de datum van het ongeval in 2012 en de datum van de indiening van het migratiebiljet in mei 2014. De rechtbank kan ook deze stelling niet plaatsen omdat belanghebbende wel (tijdig) een reguliere bezwaarprocedure heeft doorlopen (zie 2.3). Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien belanghebbende gedurende een zoals in dit geval kennelijk maandenlange tot jarenlange periode de post niet (of slechts sporadisch) controleert of niet laat controleren, dat in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende komt. Ook de omstandigheid dat belanghebbende eerder geen aanleiding heeft gezien een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen, maakt de termijnoverschrijding evenmin verschoonbaar.4

2.11.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Het gelijk is aan de inspecteur. Aan een meer inhoudelijke behandeling wordt daarom niet toegekomen.

2.12.

Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om de medische informatie te verwijderen uit haar dossier zoals kennelijk aanwezig is bij de Belastingdienst. Een dergelijk verzoek dient, wat daar inhoudelijk ook van zij, in eerste instantie te worden gericht aan de Belastingdienst.

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.