Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4876, 21/3109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4876, 21/3109

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 augustus 2022
Datum publicatie
26 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:4876
Zaaknummer
21/3109
Relevante informatie
Art. 225 Gemw

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting beschikbaar.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/3109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 juli 2021.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

1.3.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft zelf op 20 juli 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer BRE 21/3109.

1.5.

De gemachtigde van belanghebbende heeft op 20 augustus 2021 een stuk ingediend. Door de rechtbank is dit stuk aanvankelijk ten onrechte geregistreerd als een nieuw beroepschrift waaraan het zaaknummer 21/3597 is toegekend. Bij brief van 31 augustus 2021 is aan partijen medegedeeld dat het beroep ten onrechte twee keer is geregistreerd, dat het zaaknummer 21/3597 komt te vervallen en dat het beroep wordt behandeld onder zaak nummer 21/3109.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft op 16 september 2021 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

1.7.

De rechtbank heeft partijen bij brief van 18 maart 2020 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt omdat zij over voldoende informatie beschikt om een uitspraak te kunnen doen. Aan partijen is medegedeeld dat een zitting achterwege zal blijven, tenzij door partijen om een zitting wordt verzocht. Omdat partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 8 augustus 2022 en de zaak niet behandeld op een zitting.

2. Feiten

2.1.

De auto met het kenteken [kenteken] stond op 30 april 2021 omstreeks 17:51 uur stil op een parkeervak aan de Jacob Lemairestraat te Tilburg. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.

2.2.

Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 45 (€ 1 aan parkeerbelasting en € 44 aan kosten).

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt aan de hand van de door belanghebbende aangevoerde beroepsgronden of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen sprake is van parkeren. Nadat belanghebbende en haar echtgenoot de auto hadden stilgezet op het betreffende parkeervak is de man van belanghebbende uitgestapt om aan te bellen bij het adres waarvan zij dachten dat ze daar moesten zijn. In de tussentijd heeft belanghebbende zich beziggehouden met het activeren van een parkeerapp waarmee parkeerbelasting kan worden voldaan. De echtgenoot kwam er na het aanbellen achter dat ze bij het verkeerde adres stonden en is teruggelopen naar de auto. Belanghebbende had op dat moment de parkeerapp nog niet geactiveerd. Omdat belanghebbende en haar echtgenoot bij het verkeerde adres stonden, zijn zij vervolgens weggereden zonder parkeerbelasting te voldoen. Ten slotte voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar een tweede controle had moeten uitvoeren en dat de heffingsambtenaar in dat geval had kunnen constateren dat geen sprake was van parkeren.

3.3.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

3.4.

Artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2018 Tilburg (hierna de Verordening) bepaalt dat de belasting is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 6 van de Verordening mee dat een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting, maar dat die uitvoeringshandelingen wel onverwijld nadat de auto is geparkeerd moeten worden gestart en voortgezet. Voor de tijd dat belanghebbende bezig is met uitvoeringshandelingen om de parkeerbelasting te voldoen is geen parkeerbelasting verschuldigd.

3.5.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar niet in deze bewijslast geslaagd. De heffingsambtenaar heeft de omstandigheden zoals door belanghebbende in haar beroepschrift omschreven, niet betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van belanghebbende te twijfelen. Op de foto’s die door heffingsambtenaar zijn overgelegd is bovendien te zien dat er een persoon naast de auto staat die bezig is met handelingen op een telefoon. Naar het oordeel van de rechtbank is het goed mogelijk dat dit belanghebbende is die bezig is met het activeren van de parkeerapp. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende de tijd na het wegzetten van de auto, zonder onderbreking heeft besteed aan het voldoen aan haar verplichting om parkeerbelasting te betalen.1 Dat zij tijdens deze uitvoeringshandelingen constateerde dat zij en haar echtgenoot in de verkeerde straat stonden en dat ze vervolgens zijn weggereden, verandert het voorgaande oordeel niet. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd.

4 Conclusie en gevolgen

4.1.

Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

4.2.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding omdat niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij merkt de rechtbank op dat belanghebbende in de bezwaarfase niet werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en dat het beroepschrift met daarin de gronden van beroep door belanghebbende zelf is ingediend.

5 Beslissing