Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5043, BRE 21/2956
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5043, BRE 21/2956
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2022
- Datum publicatie
- 5 september 2022
- Zaaknummer
- BRE 21/2956
- Relevante informatie
- Art. 1.2 Wet IB 2001, Art. 2.17 Wet IB 2001, Art. 3.110 Wet IB 2001, Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 3.120 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Eigenwoningaftrek. Nog geen sprake van echtscheidingssituatie. Echtscheidingsconvenant zorgt niet voor kiezen andere verdeling dan bij helfte.
Uitspraak
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2956
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] uit [plaats 1] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 juni 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.000.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Bij brief van 19 november 2021 heeft belanghebbende zijn beroepsgronden aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
2 Feiten
Belanghebbende was gehuwd met [ex-partner] (hierna: de ex-partner). Op 21 mei 2019 is het verzoek tot echtscheiding ingediend. De echtscheiding is uitgesproken op 19 februari 2020.
Belanghebbende en zijn ex-partner waren beiden voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning aan het adres [adres] te [plaats 2] (hierna: de woning). Per eind 2018 was de eigenwoningschuld € 279.633 en in 2018 is een bedrag aan rente betaald van € 7.978. In 2018 stonden belanghebbende en zijn ex-partner beiden het gehele jaar ingeschreven op het adres van de woning.
Belanghebbende en zijn ex-partner hebben een echtscheidingsconvenant gesloten. Daarin is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“Artikel 1. Partneralimentatie
Partijen zullen na de ontbinding van hun huwelijk tegenover elkaar niet tot betaling van een alimentatie gebonden zijn.
(…)
Artikel 4. Fiscale regeling
Vanaf 2019 zal ieder der partijen de eigen aangifte doen dan wel laten doen en de aanslag die daarop volgt voor zijn/haar rekening nemen. Ieder van de partijen zal de daadwerkelijk betaalde hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning over 2019 in zijn/haar aangifte opvoeren. Een eventuele teruggave zal ieder der partijen kunnen behouden.
(…)
Artikel 6. Kwijting en vrijwaring
Partijen verklaren hierbij dat door uitvoering van de in dit convenant omschreven verdeling van de aan hen in eenvoudige mede eigendom toebehorende goederen en door de in dit convenant geregelde verrekening, waartoe zij conform de notariële akte van huwelijksvoorwaarden verplicht zijn, met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid aan de op hen rustende verplichtingen hebben voldaan.
Zij verklaren dan ook dat zij, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
(…)”
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend, waarin het gehele bedrag aan saldo inkomsten en aftrek eigen woning (hierna: eigenwoningaftrek) bij belanghebbende in aanmerking is genomen ten bedrage van € 5.465. Zijn ex-partner heeft afzonderlijk aangifte gedaan voor het jaar 2018 en daarin een bedrag van € 3.815 als eigen woningaftrek in aanmerking genomen.
Na correspondentie tussen belanghebbende en de inspecteur, heeft de inspecteur een definitieve aanslag over het jaar 2018 opgelegd die afwijkt van de door belanghebbende ingediende aangifte in de zin dat de in aanmerking te nemen eigenwoningaftrek tot de helft is beperkt tot een bedrag van € 2.733.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht de in aanmerking te nemen eigenwoningaftrek tot de helft heeft beperkt. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de in aanmerking te nemen eigenwoningaftrek terecht heeft beperkt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 2.17, tweede en derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepalen (voor zover van belang):
“2. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner (…) worden geacht bij hen op te komen (…) in de onderlinge verhouding die zij daarvoor ieder jaar bij het doen van aangifte kiezen.
3. Een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen (…) voorzover zij daarvoor geen onderlinge verhouding hebben gekozen.”
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en zijn ex-partner het gehele jaar 2018 elkaars partner waren. Belanghebbende stelt dat hij en zijn ex-partner voor een andere verdeling van de eigen woningaftrek hebben gekozen dan bij helfte, middels het echtscheidingsconvenant. Op grond van het echtscheidingsconvenant dient volgens belanghebbende de gehele eigenwoningaftrek bij hem in aanmerking genomen te worden.
De rechtbank merkt op dat in het jaar 2018 nog geen sprake was van een echtscheidingssituatie en dat er evenmin sprake was van een door de beide partners bij de aangifte gemaakte keuze voor de onderlinge verdeling van de eigenwoningaftrek van dat jaar. Naar het oordeel van de rechtbank houdt het echtscheidingsconvenant niet in dat voor het jaar 2018 ten aanzien van de eigenwoningaftrek bij de aangifte voor een andere verdeling dan bij helfte is gekozen, zoals vereist is in artikel 2.17, tweede en derde lid, van de Wet IB 2001. Artikel 4.1 van het echtscheidingsconvenant bepaalt op welke wijze door belanghebbende en zijn ex-partner aangifte wordt gedaan vanaf het jaar 2019. De stelling van belanghebbende dat het geheel van het echtscheidingsconvenant ook ziet op de afhandeling van onderlinge vorderingen en schulden uit de periode voor de scheiding (onder verwijzing naar artikel 6.1 van het echtscheidingsconvenant), maakt dat niet anders. Derhalve geldt artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 (verdeling bij helfte) en heeft de inspecteur terecht de eigenwoningaftrek tot de helft beperkt.