Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5508, 21/2466

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5508, 21/2466

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 september 2022
Datum publicatie
17 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5508
Zaaknummer
21/2466
Relevante informatie
Art. 67a AWR, Art. 9 AWR

Inhoudsindicatie

verzuimboete 67a AWR

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/2466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Filipijnen), belanghebbende

(gemachtigde: mr. H.A. Zeven),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 juni 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.976 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.923. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd.

1.3.

De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen door uit te gaan van een hoger bedrag aan ingehouden loonheffing. De inspecteur heeft de opgelegde verzuimboete gehandhaafd.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft de beroepen op 16 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen, namens de inspecteur, [inspecteur] . Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Blijkens de e-mail van 15 september 2022 van de gemachtigde, is de uitnodiging voor de zitting in goede orde ontvangen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is op [datum] 2017 vanuit Nederland naar de Filipijnen geëmigreerd.

2.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een uitnodiging, herinneringsbrief en aanmaning tot het doen van aangifte IB/PVV toegestuurd. In de aanmaning staat vermeld dat de aangifte voor 17 november 2020 door de inspecteur moet zijn ontvangen.

2.3.

Op 21 januari 2021 heeft de inspecteur ambtshalve de aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld. De inspecteur heeft op 22 februari 2021 een aangiftebiljet IB/PVV 2018 van belanghebbende ontvangen.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

Het beroep van belanghebbende ziet op de verzuimboete. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is de verzuimboete terecht opgelegd?

3.3.

Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd.1 Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.278, ofwel € 369.2

3.4.

Belanghebbende stelt dat door de slechte postverwerking op de Filipijnen de herinneringsbrief en aanmaning tot het doen van aangifte hem niet hebben bereikt.

3.5.

De rechtbank is van oordeel dat het gelijk aan de inspecteur is. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat uitnodiging, herinnering en aanmaning aan het juiste adres zijn gericht en ter verzending per post zijn aangeboden. Dat de uitnodiging is ontvangen en dat het gehanteerde adres van belanghebbende telkens juist was, is niet in geschil. Het voorgaande rechtvaardigt het vermoeden van de ontvangst of de aanbieding van (ook) de herinneringsbrief en aanmaning op het juiste adres.3 Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook als het door belanghebbende gestelde over de postverwerking op de Filipijnen juist is, het aan belanghebbende is om zich beter bereikbaar te houden voor de Belastingdienst. Belanghebbende ontving namelijk pensioeninkomsten uit Nederland en stelt zelf dat de postverwerking waar hij woont verre van optimaal is.

3.6.

Nu vaststaat dat belanghebbende niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn de aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 heeft ingediend in samenhang bezien met hetgeen opgenomen onder 3.5., is de verzuimboete naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd.

3.7.

Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Wel dient de verzuimboete achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas), maar daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake.

3.8.

De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de boete passend en geboden is. In het argument dat de boete disproportioneel is, omdat er op de aanslag niets betaald hoeft te worden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te vernietigen dan wel te matigen. De wetgever heeft namelijk bewust deze verzuimboete ingevoerd om de bereidheid van belastingplichtigen in te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen, die onafhankelijk van de hoogte van de aanslag bestaan.4 De rechtbank acht de verzuimboete van € 369 passend en geboden.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing