Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5968, 21/2099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5968, 21/2099

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 oktober 2022
Datum publicatie
24 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5968
Zaaknummer
21/2099
Relevante informatie
Art. 19 Verdrag Nederland-Verenigde Staten, Art. 3.82 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Artikel 19 Verdrag NL-VS. Afkoop of periodieke uitkering IRA-uitkering. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/2099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 april 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 433.967. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 9.080 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

Belanghebbende heeft een aanvullend stuk overgelegd ter zitting.

1.6.

De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum] 1949. Hij heeft de Amerikaanse nationaliteit. Belanghebbende woont vanaf 3 maart 2016 in Nederland.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2017 inkomsten ontvangen uit een Individual Retirement Accounts (IRA) tot een bedrag van USD 520.674,55, waarop USD 143.072,36 aan ‘federal income tax’ is ingehouden. Het betreft een uitkering van het account Fidelity Traditional IRA (IRA-account) met nummer [###] . Na de uitkering in 2017 blijkt dat er eind 2017 op dat account nog een bedrag stond van USD 139,11, dat is uitgekeerd in 2018. Belanghebbende had naast dit IRA-account nog 6 andere IRA-accounts. Belanghebbende heeft de uitkering aangegeven in zijn Amerikaanse belastingaangifte.

2.3.

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 de uitkering aangegeven, omgerekend naar euro’s. Dat resulteerde in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 433.967. Daarbij heeft belanghebbende verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor dat volledige bedrag.

2.4.

De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

2.5.

Voorafgaand aan de emigratie van belanghebbende naar Nederland heeft belanghebbende over de belastbaarheid van IRA-uitkeringen informatie ingewonnen bij een belastingadviseur en tevens bij de inspecteur. De inspecteur schrijft in een e-mail van 17 december 2014 onder meer:

“De belangrijkste vraag betreft de fiscale behandeling van uw pensioensituatie. Een 401(k) regeling is een in de VS gebruikelijke en ook de meest voorkomende pensioenregeling. Voor inwoners van Nederland zijn de uitkeringen belast ogv art. 3.82 letter b Wet IB 2001. Het verdrag wijst periodieke uitkeringen daaruit ter heffing toe aan Nederland. Dat geldt ook voor afkoopsommen, maar als die worden uitbetaald binnen vijf jaar na de immigratie mag ook de VS heffen. In de Nederlandse aangifte moet u er dan aangifte van doen en voorkoming van dubbele belasting voor vragen (progressievoorbehoud).

De vraag rijst wanneer er sprake is van een niet-periodieke betaling. Uit uw brief maak ik op dat u jaarlijks lumpsummen wil uitbetalen. Dat lijkt mij toch ook periodiek? Maar als u bijvoorbeeld van de drie IRA-accountans er jaarlijks één afkoopt dan zit u weer in de lumpsummen.”

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten.

3.3.

Artikel 19 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het Verdrag) bepaalt, voor zover van belang:

“1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 20, tweede lid (Overheidsfuncties), zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een uiteindelijke gerechtigde die inwoner van een van de Staten is ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.

2. Wanneer echter de beloningen genoemd in het eerste lid worden verkregen door een natuurlijke persoon die op enig tijdstip gedurende de periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van betaling inwoner van de andere Staat was, mag de beloning ook in die andere Staat worden belast, indien de beloning is betaald ter zake van een in die andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking en de beloning niet is betaald in de vorm van periodieke uitkeringen, of indien een afkoopsom wordt betaald in plaats van het recht een lijfrente te ontvangen.”

3.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering uit de IRA kwalificeert als pensioenen en andere soortgelijke beloningen als bedoeld in artikel 19, lid 1, van het Verdrag en dat die uitkering is betaald binnen 5 jaar nadat belanghebbende inwoner was van de Verenigde Staten. Uit het bepaalde in artikel 19, lid 2, van het Verdrag volgt dan dat Nederland als woonstaat van belanghebbende mag heffen over die uitkering, ook als die uitkering niet is betaald in de vorm van periodieke uitkeringen. Uit dat bepaalde volgt tevens dat ook de Verenigde Staten mogen heffen.

3.5.

Artikel 25 van het Verdrag bepaalt vervolgens hoe aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend. Lid 7 van dat artikel betreft uitkeringen als de onderhavige. Dat artikellid bepaalt:

“7. Indien een inwoner van een van de Staten voordelen of een beloning of een eenmalige uitkering verkrijgt, die in overeenstemming met het negende lid van artikel 14 (Vermogenswinsten), of met het tweede lid van artikel 19 (Pensioenen, Lijfrenten, Alimentatieuitkeringen) in de andere Staat mogen worden belast, staat die andere Staat van zijn belasting op die voordelen, beloning of eenmalige uitkering een aftrek toe.”

3.6.

De in 3.5 geciteerde regeling houdt in dat niet Nederland, de staat waarvan belanghebbende inwoner is, maar de Verenigde Staten aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moeten verlenen indien de in 2.2 bedoelde uitkering zowel in Nederland als in de Verenigde Staten belastbaar zou zijn. Belanghebbende heeft dus op grond van het Verdrag geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in Nederland.

Is er sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?

3.7

Voor dat geval heeft belanghebbende zich beroepen op door de in 2.5 geciteerde brief van de inspecteur gewekt, in rechte te honoreren vertrouwen. Volgens belanghebbende is de IRA-uitkering een afkoop van het IRA-account en kon hij uit de brief van de inspecteur niet anders opmaken dan dat die uitkering belastbaar was in de Verenigde Staten en dat Nederland daarvoor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zou verlenen. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij op grond van de informatie in die brief is overgegaan tot de verhuizing naar Nederland en tot de afkoop van de IRA in 2017.

3.8.

De inspecteur is van mening dat er geen sprake is van een afkoop van de IRA, maar van een periodieke uitkering omdat er aan het eind van het jaar nog een saldo op het IRA-account resteert dat in een later jaar is uitbetaald.

3.9.

De rechtbank leidt uit de hoogte van het in 2017 uitgekeerde bedrag af dat daarmee is beoogd het hele vermogen van de IRA aan belanghebbende uit te keren. Naar het oordeel van de rechtbank is het op de IRA resterende bedrag van USD 139,11 verwaarloosbaar laag in vergelijking tot het uitgekeerde bedrag van USD 520.674,55 en moet de uitkering daarom worden aangemerkt als beloning die niet is betaald in de vorm van periodieke uitkeringen.

3.10.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende er op grond van de in 2.5 geciteerde e-mail van de inspecteur op mocht vertrouwen dat de inspecteur voor het bedrag van de uitkering aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zou verlenen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende, naar hij onweersproken heeft gesteld, op basis van de informatie in die e-mail naar Nederland is verhuisd en in 2017 tot afkoop van de IRA is overgegaan. Belanghebbende heeft dus op basis van de onjuiste informatie van de inspecteur een handeling verricht ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die verhuizing en afkoop te moeten betalen. Deze inbreuk op het vertrouwensbeginsel kan in dit geval alleen worden hersteld door belanghebbende te geven waarop hij recht meende te hebben, te weten aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het hele bedrag van de uitkering.1

3.11

Gelet op het overwogene zal de rechtbank de aanslag verminderen tot een aanslag met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van € 433.967, met handhaving van de overige elementen van die aanslag.

Is terecht belastingrente in rekening gebracht?

3.12

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, moet het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig worden verminderd.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing