Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6269, BRE-22-3712
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6269, BRE-22-3712
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2022
- Datum publicatie
- 10 november 2022
- Zaaknummer
- BRE-22-3712
- Relevante informatie
- Art. 225 Gemw, Art. 8:54 Awb, Art. 8:75 Awb, Art. 8:75a Awb
Inhoudsindicatie
8:54, beroep kennelijk gegrond, proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3712
(gemachtigde: mr. drs. R. de Nekker ),
en
Procesverloop
Met dagtekening 14 juni 2022 is er een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag). Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag vernietigd en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing op het verzoek om proceskostenvergoeding.
De heffingsambtenaar geeft aan dat de naheffingsaanslag in eerste instantie terecht is opgelegd, omdat bij controle op de parkeerlocatie niet kon worden vastgesteld dat er parkeerbelasting was voldaan voor het voertuig. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat er een technische storing heeft plaatsgevonden bij het centrale betalingssysteem, waardoor de betaling niet zichtbaar was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag. Dit is volgens de heffingsambtenaar niet te wijten aan het bestuursorgaan en daarom is er geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
Belanghebbende bestrijdt de stelling van de heffingsambtenaar aangezien belanghebbende heeft voldaan aan alle vereisten, namelijk het correct invoeren van het kenteken en het betalen van het verschuldigde parkeerbelasting. Belanghebbende acht het niet juist dat hij de kosten zelf moet dragen terwijl het betalingssysteem dat wordt gehanteerd door het bestuursorgaan niet werkte.
Overwegingen
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het beroep en het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende.
De rechtbank ziet aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De rechtbank verwerpt de stelling dat het bestuursorgaan niets te verwijten valt.
Belanghebbende heeft immers voldaan aan de verplichting tot betaling van parkeerbelasting. Dan bestaat er geen grond voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Dat het betalingssysteem, waar de heffingsambtenaar gebruik van maakt, een technische storing had waardoor de controle die aanleiding gaf tot het opleggen van de naheffingsaanslag tot onjuiste bevindingen heeft geleid, bevindt zich in zijn risicosfeer. Daar komt bij dat de heffingsambtenaar voorafgaand aan het toezenden van het duplicaat van de naheffingsaanslag had kunnen nagaan of inderdaad terecht de naheffing was opgelegd. Op dat moment had geconstateerd kunnen worden dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan. In die zin is de rechtbank van oordeel dat er bij het opleggen en vervolgens handhaven van de naheffingsaanslag onrechtmatig is gehandeld. Pas na het maken van bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd. Er bestaat dus aanleiding voor het vergoeden van de bezwaarkosten. De heffingsambtenaar heeft daarom ten onrechte geen kostenvergoeding toegekend.
Het beroep is kennelijk gegrond.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 514 voor de proceskosten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- Een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatige bijstand in de bezwaarfase van € 134,50. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 269 en een wegingsfactor 0,5).
- Een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatige bijstand in de beroepsfase van € 379,50. (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5)
De wegingsfactor is bepaald op 0,5 gelet op het voorwerp van de zaak (parkeerbelasting en kostenvergoeding bezwaar)en het richtsnoer van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 20211. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 514.
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 28 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: