Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7004, 22/309
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7004, 22/309
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 23 november 2022
- Datum publicatie
- 16 december 2022
- Zaaknummer
- 22/309
- Relevante informatie
- Art. 225 Gemw, Art. 20 AWR
Inhoudsindicatie
parkeerbelasting, variabele bedrijfsvergunning
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/309
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [vestigingsplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 december 2021.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
2 Feiten
Op 29 september 2021 omstreeks 9.55 uur stond belanghebbendes auto, een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] , geparkeerd in de Baronielaan in Breda. De Baronielaan ligt in een zone waarvoor parkeerbelasting moet worden betaald.
Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door middel van een scanauto vastgesteld dat belanghebbende geen parkeergeld heeft betaald. Naar aanleiding daarvan heeft hij aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,00, bestaande uit een bedrag van € 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag beschikte over een variabele bedrijfsvergunning. Door middel van deze vergunning kan belanghebbende, naar de rechtbank begrijpt, zelf bepalen wanneer en voor welk kenteken de vergunning om te mogen parkeren in de betreffende zone wordt gebruikt. Belanghebbende heeft erkend dat zij ervan op de hoogte was dat aan deze vergunning de voorwaarde was gekoppeld dat gebruik moet worden gemaakt van de bijbehorende app om de werking van de vergunning te activeren, voornamelijk inhoudende dat het kenteken wordt aangemeld (afmelden gaat automatisch aan het einde van de dag).
Systeemfout
Belanghebbende stelt primair dat het aanmelden moet hebben plaatsgevonden, vertrouwende op het feit dat het een vaste dagelijkse routine is, maar dat er wellicht sprake kan zijn geweest van een systeemfout. De heffingsambtenaar heeft daartegenover gesteld dat ten tijde van het controlemoment in de systemen geen aanmeldingstransactie voor het kenteken [kenteken] was geregistreerd.
De rechtbank overweegt dat van parkeren met een vergunning alleen sprake is indien bij het parkeren wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is geen sprake van parkeren met die vergunning. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor wiens rekening en risico een eventuele systeemfout of storing moet komen. De rechtbank beantwoordt deze vraag in het nadeel van belanghebbende en overweegt dat het op de weg van belanghebbende had gelegen, als partij die stelt dat er een tekortkoming in het systeem is, om daarvan een begin van bewijs aan te dragen. Dat heeft zij niet gedaan.
Artikel 20 AWR
Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de verschuldigde belasting bij het verkrijgen van de vergunning reeds is voldaan en dat in dat geval naheffing niet is toegestaan. Belanghebbende verwijst hiervoor naar artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de daarop gebaseerde jurisprudentie.
Niet in geschil is dat een van de voorwaarden voor het gebruik van de variabele bedrijfsvergunning is dat de auto moet zijn aangemeld in de 2ParkApp. Aangezien de geparkeerde auto met kenteken [kenteken] op het moment van de controle niet in de 2ParkApp was aangemeld, voldeed belanghebbende niet aan de aan de vergunning verbonden voorschriften. De handeling van het aanmelden vervangt de handeling van de aanschaf van een (digitaal of fysiek) parkeerkaartje. Wat die handeling in formeelrechtelijke zin inhoudt, is het doen van een aangifte parkeerbelasting. Nu niet aannemelijk is dat die handeling is verricht, heeft de heffingsambtenaar het recht om na te heffen. Ook om die reden gaat de vergelijking met de door belanghebbende genoemde jurisprudentie niet op. Dat betreft steeds situaties dat wel een aangiftehandeling is verricht (zij het dat er een gebrek aan kleeft zoals een onjuist kenteken of het onjuist plaatsen van het aangifte- en betaalbewijs).
Nu belanghebbende niet heeft geparkeerd met een parkeervergunning door het niet voldoen aan de vergunningsvoorschriften én zij de verschuldigde parkeerbelasting evenmin op andere wijze (bij een parkeerautomaat of via een parkeerapp) heeft voldaan, is de naheffingsaanslag naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval terecht opgelegd. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.