Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7035, BRE-22-1979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7035, BRE-22-1979

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 november 2022
Datum publicatie
2 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7035
Zaaknummer
BRE-22-1979
Relevante informatie
Art. 70 MRB, Art.69 MRB, Art. 7:9 Awb Art. 37 WVWArt. 44 WVW

Inhoudsindicatie

Beroep ongegrond. Naheffingsaanslag is terecht en tot een juist bedrag opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/1979


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

De inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur)

en

De ontvanger van de belastingdienst (de ontvanger).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 maart 2022.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met kenmerk [aanslagnummer] opgelegd over de periode 12 februari 2020 tot en met 11 februari 2021 (de naheffingsaanslag).

1.3.

Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een verzuimboete (de verzuimboete) opgelegd.

1.4.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.5.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.6.

De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de inspecteur. Belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft een handelaarskentekenplaat in bezit.

2.2.

De auto met kenteken [kenteken] (de auto) behoorde van 31 december 2020 tot en met 12 februari 2021 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.

2.3.

Op 11 februari 2021 is op basis van camerabeelden geconstateerd dat met de auto gebruik van de weg is gemaakt zonder dat de auto voorzien was van handelaarskentekenplaten.

2.4.

Vervolgens heeft de inspecteur een vooraankondiging gestuurd in verband met het voornemen een naheffingsaanslag en boetebeschikking op te leggen. Hierna is correspondentie gevolgd tussen de inspecteur en belanghebbende. Daarbij is aan belanghebbende de foto gestuurd op basis waarvan de constatering van het weggebruik heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk zijn de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd.

2.5.

Op 24 februari 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Vervolgens heeft belanghebbende nog nadere gronden aangeleverd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht een naheffingsaanslag en boetebeschikking aan belanghebbende heeft opgelegd. Daarbij wordt ook beoordeeld of het hoorrecht is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Niet langer in geschil is dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht en tot juiste bedragen zijn vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij aanleiding ziet het geschil te beslechten ondanks de omstandigheid dat de procedure zich in eerste instantie alleen op de ontvankelijkheid heeft gericht. De reden daartoe is dat belanghebbende zich in zijn laatste stuk niet op het standpunt heeft gesteld dat de conclusies van de inspecteur omtrent de ontvankelijkheid tot terugwijzing moet leiden, maar zich juist heeft gericht op de – in zijn ogen – onjuistheid van de opgelegde naheffingsaanslag en boetebeschikking.

Is het hoorrecht geschonden?

3.3.

Belanghebbende stelt dat het hoorrecht is geschonden. De rechtbank verwerpt deze stelling. Immers is er een hoorgesprek geweest. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen aanleiding was voor een tweede hoorgesprek1 naar aanleiding van het indienen van nadere gronden door belanghebbende. In zijn nadere gronden heeft belanghebbende namelijk slechts enkele blote stellingen ingenomen. Ook als deze blote stellingen – te weten dat er een andere bestuurder was en dat belanghebbende denkt de handelaarskentekenplaten te hebben bevestigd – in ogenschouw worden genomen als vaststaande feiten en omstandigheden, is geen sprake van feiten en omstandigheden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn. Deze gang van zaken rondom het weggebruik valt namelijk binnen de risicosfeer van belanghebbende. Verder valt niet in te zien waarom deze feiten en omstandigheden niet al tijdens het hoorgesprek hadden kunnen worden aangevoerd. De omstandigheid dat belanghebbende tijdens het hoorgesprek het standpunt heeft ingenomen dat hij niet over de naheffingsaanslag beschikte, is daarvoor niet voldoende overtuigend. Immers had belanghebbende reeds de beschikking over de foto op basis waarvan de naheffingsaanslag is opgelegd. Daarbij komt dat voorafgaand aan het hoorgesprek de mogelijkheid van inzage bestaat, waarvan belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt. Al met al was er dus voor de inspecteur ook geen aanleiding een tweede hoorgesprek te houden.

Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

3.4.

Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Ten aanzien van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad2 geldt dat bij gebruik van de weg de zogenoemde handelaarsplaten moeten worden gevoerd3. Indien de handelaarsplaten niet worden gevoerd, kan belasting worden nageheven4. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden waarbij de laatste dag gelijk is aan de dag waarop wordt geconstateerd dat de auto in strijd met de voormelde voorwaarden gebruik maakt van de weg5. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Op grond van de tot het dossier behorende foto staat vast dat met de auto zonder handelaarskentekenplaten gebruik is gemaakt van de openbare weg. Dat belanghebbende niet zelf in de auto reed, doet hier niets aan af. Belanghebbende is en blijft verantwoordelijk voor het (juiste) gebruik van de handelaarsplaten. De gevolgen van de keuze om de auto mee te geven voor een proefrit blijven voor haar rekening. Verder is er – in tegenstelling tot wat belanghebbende bepleit – geen aanleiding om uit te gaan van een kortere periode dan de inspecteur heeft aangehouden.6 De naheffingsaanslag is dus tot het juiste bedrag opgelegd.

Is de boete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

3.5.

De verzuimboete is opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 70 van de Wet MRB in samenhang met artikel 69 van de Wet MRB en artikel 67c van de AWR en met inachtneming van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur bij het opleggen van de verzuimboetes binnen de geldende wettelijke bepalingen en voor de inspecteur geldende beleidsvoorschriften is gebleven. Immers is met de overgelegde foto overtuigend aangetoond dat met de auto zonder handelaarskentekenplaat van de weg gebruik is gemaakt. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt verder geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Dat belanghebbende naar eigen zeggen naar eer en geweten heeft gehandeld en niet de intentie gehad heeft om belasting te ontduiken, is dus geen reden de boete niet op te leggen. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) aan de zijde van belanghebbende het opleggen van de verzuimboete achterwege blijven.

3.6.

Van avas is sprake indien belanghebbende alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van haar verwacht mag worden om het verzuim te voorkomen. Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Daarin is belanghebbende niet geslaagd. De omstandigheid dat een andere persoon de auto bestuurde in verband met een proefrit, is daarvoor niet voldoende. Belanghebbende heeft de auto zelf meegegeven voor een proefrit en diende er dan ook zorg voor te dragen dat de regels omtrent het gebruik van het handelaarskenteken worden nagekomen. De gevolgen van het feit dat dit niet is gebeurd blijven niet buiten de risicosfeer van belanghebbende. De rechtbank is dus van oordeel dat belanghebbende niet alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van haar verwacht mochten worden. Het beroep op avas slaagt dus niet.

3.7.

De vervolgvraag is of de boete passend en geboden is gelet op de omstandigheden van het geval. De rechtbank acht de vastgestelde boete passend en geboden. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Belanghebbende maakt als professioneel autohandelaar gebruik van een zeer begunstigende regeling, waardoor de nakoming van haar verplichtingen van belang is. Feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor matiging van de boete zijn niet gesteld of gebleken. De boete is dus tot het juiste bedrag opgelegd.

Belastingrente

3.8.

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Is het bezwaar ontvankelijk?

3.9.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. In zoverre is de uitspraak op bezwaar dus onjuist. Gelet op het inhoudelijke oordeel van de rechtbank is belanghebbende desalniettemin niet gediend met vernietiging van de uitspraak op bezwaar.7 De rechtbank zal het beroep dus ongegrond verklaren.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing