Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7256, 21/3066
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7256, 21/3066
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 december 2022
- Datum publicatie
- 22 december 2022
- Zaaknummer
- 21/3066
- Relevante informatie
- Art. 7:1 Awb, Art. 8 lid 1 onderdeel b AWR, Art. 11 lid 3 AWR, Art. 67a lid 1 AWR, Art. 20 lid 1 UR AWR 1994
Inhoudsindicatie
Onjuist biljet. Verzuimboete.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3066
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats] ( [land] ), belanghebbende,
(gemachtigde: J.B. Elders),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.145.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende. De inspecteur was niet aanwezig. De inspecteur is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 september 2022 aan het postadres Postbus 30206, te 2500 GE ‘s-Gravenhage, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De inspecteur is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 15 september 2022 op genoemd postadres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft Nederland metterwoon verlaten in 2018. In de periode juli 2018 tot en met 2022 was zij werkzaam als ambassadeur voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken in [land] .
Op 28 februari 2019 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd om aangifte te doen via een M-biljet, dat is bedoeld voor personen die in verband met immigratie of emigratie slechts een deel van het jaar in Nederland hebben gewoond.
Belanghebbende heeft op 26 maart 2019 digitaal een P-biljet voor binnenlands belastingplichtigen ingediend. Hierbij heeft ze een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 88.322. Daarnaast is rekening gehouden met een aftrek in verband met de eigen woning van € 6.177. Het verzamelinkomen bedraagt € 82.145.
De inspecteur heeft het P-biljet niet in behandeling genomen. Hij heeft belanghebbende hierover niet geïnformeerd. Wel heeft de inspecteur een herinnering en een aanmaning verzonden naar het adres van belanghebbende in [land] .
Op 26 februari 2020 heeft belanghebbende op papier het M-biljet ingediend. Hierbij is ze uitgegaan van dezelfde gegevens als het eerder ingediende P-biljet. Het verzamelinkomen bedraagt € 82.145.
Met dagtekening 10 april 2021 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2018 conform de aangifte via het M-biljet vastgesteld. Tegelijk met de definitieve aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete vastgesteld van € 369.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
3 Beoordeling door de rechtbank
Overwegingen vooraf
In beroep heeft belanghebbende de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 met dagtekening 24 juli 2021 overgelegd. De rechtbank heeft belanghebbende ter zitting voorgehouden dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de navorderingsaanslag. Nu door de inspecteur geen uitspraak op bezwaar is gedaan komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslag1. Het beroepschrift zal, voor zover het ziet op de navorderingsaanslag, op grond van artikel 6:15 van de Awb door de rechtbank als bezwaar worden doorgezonden naar de inspecteur.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2018 tijdig en op de juiste grondslagen is vastgesteld. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de verzuimboete terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV 2018 tijdig en op de juiste grondslagen is vastgesteld en dat de verzuimboete moet worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanslag tijdig en op de juiste grondslagen vastgesteld?
Belanghebbende stelt dat de aanslag is vastgesteld op basis van een onjuist aangifteformulier, namelijk het M-biljet. De aanslag moet daarom worden vernietigd. De inspecteur kan geen aanslag meer opleggen op basis van het P-biljet omdat inmiddels de driejaarstermijn is verstreken.
De inspecteur heeft na afloop van het belastingjaar drie jaar de tijd om een aanslag vast te stellen2. Voor het belastingjaar 2018 start deze driejaarstermijn op 1 januari 2019 en eindigt op 31 december 2021.
De rechtbank oordeelt dat de aanslag tijdig en op de juiste grondslagen is vastgesteld. De inspecteur mocht de aanslag opleggen op basis van de hem uit de aangifte van belanghebbende gebleken gegevens, ongeacht of die aangifte op een juist biljet is gedaan. De definitieve aanslag is vastgesteld op 10 april 2021. De aanslag is daarmee ruimschoots binnen de driejaarstermijn vastgesteld.
Is de verzuimboete terecht opgelegd?
Belanghebbende stelt, dat zij geen mededeling heeft ontvangen van de inspecteur dat zij een onjuist aangiftebiljet had ingediend en dat de aangifte daarom niet in behandeling werd genomen. Daarnaast stelt belanghebbende dat de inspecteur ten onrechte een M-biljet heeft uitgereikt. De reden daarvoor is, dat zij als ambassadeur voor het Ministerie van Buitenlandse zaken werkzaam is. Op grond van een woonplaatsfictie blijft zij binnenlands belastingplichtig in Nederland. Daarom heeft zij met het juiste biljet binnen de termijn aan haar aangifteverplichting voldaan. De inspecteur stelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet tijdig met het M-biljet aangifte heeft gedaan.
Bij het niet doen van aangifte kan de inspecteur een boete van maximaal € 5.278 opleggen3. Op grond van paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB), wordt in een geval als hier aan de orde een verzuimboete van 7% van het wettelijke maximum opgelegd, dus van € 369. De mate van verwijtbaarheid speelt hierbij geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas). Dat betekent dat er binnen redelijke grenzen alles aan gedaan is om het verzuim te voorkomen. Bij avas moet het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken.
Belanghebbende moet aangifte doen op de in de aangiftebrief aangegeven wijze4. In de aangiftebrief is vermeld dat belanghebbende via het M-biljet aangifte moest doen. In zoverre heeft belanghebbende dus niet tijdig voldaan aan de hiervoor beschreven verplichting. De rechtbank overweegt evenwel het volgende. Belanghebbende heeft aangifte gedaan via een P-biljet. Daarbij heeft zij alle gegevens verstrekt die de inspecteur nodig had om de aanslag vast te stellen. Belanghebbende is werkzaam als ambassadeur voor het Ministerie van Buitenlandse zaken. Daardoor wordt zij op basis van een woonplaatsfictie5 steeds geacht in Nederland te wonen indien zij is uitgezonden. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om belanghebbende te berichten dat de aangifte niet in behandeling zou worden genomen vanwege het gebruik van een onjuist biljet. Belanghebbende had dan alsnog tijdig het juiste aangiftebiljet in kunnen dienen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet redelijk om aan belanghebbende een boete op te leggen vanwege het niet tijdig doen van aangifte via het M-biljet. De rechtbank zal daarom de boetebeschikking vernietigen en het beroep op dit punt gegrond verklaren.
4. Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond voor zover het de boete betreft. Dit betekent dat de rechtbank de boetebeschikking zal vernietigen.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.