Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7296, 20/8764, 21/1510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7296, 20/8764, 21/1510

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 december 2022
Datum publicatie
20 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7296
Zaaknummer
20/8764, 21/1510
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 6:7 Awb, Art. 7:1a Awb, Art. 22j AWR

Inhoudsindicatie

ontvankelijkheid

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 20/8764 en 21/1510


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [plaats 1] , Verenigde Staten van Amerika, belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 augustus 2020 inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2013 en de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering door de inspecteur van 15 januari 2021 inzake de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) over 2013.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.000. Daarnaast heeft de inspecteur een aanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage inkomen van eveneens € 43.000.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ZVW, maar heeft het bezwaarschrift aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Partijen hebben ten aanzien van de ZVW verzocht om prorogatie.

1.5.

De rechtbank heeft de beroepen op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur 1] en

[inspecteur 2] namens de inspecteur.

2 Feiten

2.1.

In de basisregistratie personen (hierna: BRP) staat belanghebbende op de volgende adressen ingeschreven:

-

11 april 2019 tot heden: [plaats 2] (USA), [adres 2] ;

-

12 oktober 2001 tot 11 april 2019: [plaats 3] (Duitsland), [adres 3] ;

-

23 oktober 1997 tot 12 oktober 2001: [plaats 4] , [adres 4] .

2.2.

Op 20 februari 2013 heeft belanghebbende [de BV] opgericht (hierna: de BV). De BV wordt op 22 februari 2013 ingeschreven in de Kamer van Koophandel met als vestigingsadres [vestigingsadres] in [vestigingsplaats] . De BV is geliquideerd op 29 september 2015.

2.3.

Met dagtekening 22 juli 2015 zijn ambtshalve de aanslag IB/PVV 2013 en de aanslag ZVW 2013 vastgesteld. Tegelijk met de aanslag IB/PVV is een verzuimboete vastgesteld.

2.4.

De aanslagen zijn geadresseerd aan [adres 3] in [plaats 3] (Duitsland), waar belanghebbende van 2001 tot en met 2004 woonachtig was. Belanghebbende is met ingang van 2004 woonachtig en werkzaam in de Verenigde Staten.

2.5.

Met dagtekening 30 juni 2020 heeft de ontvanger een ‘mededeling nieuwe verjaringstermijn’ naar het vestigingsadres van de BV gestuurd. Daarin constateert de ontvanger dat belanghebbende de aanslag IB/PVV 2013 nog niet heeft betaald.

2.6.

De inspecteur heeft op 12 augustus 2020 het verzoek van belanghebbende ontvangen om uitstel van betaling voor de aanslag IB/PVV te verlenen en om een aangifte uit te reiken. De inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift. Met dagtekening 28 augustus 2020 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2.7.

Belanghebbende heeft op 11 september 2020 duplicaten van de aanslagen ontvangen.

2.8.

Met dagtekening 1 oktober 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag ZVW. De inspecteur heeft dit bezwaarschrift op 5 oktober 2020 ontvangen. De inspecteur merkt het bezwaar aan als een verzoek om ambtshalve vermindering en wijst dat af. De inspecteur heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan.

2.9.

Over de periode 2013 tot en met 2017 is nog één andere aanslag opgelegd. Het betreft een nihilaanslag IB/PVV over het jaar 2014.

3 Beoordeling door de rechtbank

Overwegingen vooraf

3.1.

Partijen hebben voorafgaand aan de zitting ingestemd met prorogatie voor wat betreft de afwijzing van het verzoek om ambtshalve herziening voor de ZVW1. De rechtbank constateert dat de inspecteur ten onrechte niet heeft beslist op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag ZVW. Dit betekent, dat de aanslag ZVW nog niet onherroepelijk vaststaat. De beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering is derhalve prematuur. De rechtbank zal de beslissing op het verzoek om die reden vernietigen.

3.2.

De rechtbank beoordeelt daarnaast de ontvankelijkheid van het ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een termijnoverschrijding in bezwaar en zo ja, of deze verschoonbaar is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3.3.

De rechtbank concludeert tot ontvankelijkheid van het ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV omdat de aanslag naar het oordeel van de rechtbank niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Omdat de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om de zaak inhoudelijk te beoordelen, besluit de rechtbank tot terugwijzing naar de inspecteur. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is sprake van een overschrijding van de bezwaartermijn?

3.4.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken2. Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking 3. Dit is anders wanneer de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

3.5.

Indien de bekendmaking van de aanslag plaatsvindt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn gaat dan lopen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van terpostbezorging. Een uitzondering wordt gemaakt wanneer het aanslagbiljet de belastingschuldige niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van de Belastingdienst. Hierbij kan gedacht worden aan een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat de bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden4.

3.6.

Belanghebbende stelt dat de aanslag niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het is volgens belanghebbende aan de inspecteur te wijten dat de aanslag naar een verkeerd adres is verzonden, waardoor de aanslag belanghebbende niet heeft bereikt. De inspecteur had bekend kunnen en moeten zijn met het adres van belanghebbende in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld doordat hij als aandeelhouder van de BV geregistreerd stond met zijn adres in de Verenigde Staten. Volgens belanghebbende is geen sprake van een overschrijding van de bezwaartermijn, omdat de aanslagen hem op 11 september 2020 voor het eerst hebben bereikt. Hij heeft tijdig bezwaar gemaakt.

3.7.

De inspecteur stelt dat de aanslag rechtsgeldig bekend is gemaakt door de aanslag naar het laatst bekende adres volgens de BRP te sturen. Belanghebbende heeft nagelaten om een adreswijziging door te geven.

3.8.

De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende de aanslag niet ontvangen heeft. Vast staat dat de aanslag is verzonden naar het laatst bekende adres in de BRP, zijnde [adres 3] in [plaats 3] (Duitsland), waar belanghebbende sinds 2004 niet meer woonachtig was. Ter beantwoording van de vraag of de verzending van de aanslag naar het adres in Duitsland moet worden beschouwd als een bekendmaking van die aanslag op de voorgeschreven wijze, geldt als uitgangspunt dat bepalend is of de onjuiste adressering al dan niet aan de Belastingdienst is te wijten5. De inspecteur mag in beginsel uitgaan van het in de BRP geregistreerde adres. Dat neemt niet weg dat het in het onderhavige geval op de weg van de inspecteur had gelegen om nader onderzoek te doen naar de juistheid van het adres. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de oprichting van de BV in Nederland in 2013 reden was om (geautomatiseerd) een aangiftebiljet uit te reiken. Desgevraagd kon de inspecteur ter zitting niet verklaren of voor andere jaren ook uitnodigingen tot het doen van aangifte werden verzonden en of verstuurde uitnodigingen en andere berichten retour waren gekomen in verband met een foutief adres. Zowel de aanslagen IB/PVV en ZVW over 2013 als de aanslag IB/PVV 2014 zijn ambtshalve vastgesteld. De aanslag IB/PVV 2014 betreft een nihilaanslag. Hieruit leidt de rechtbank af, dat in de periode van 2004 tot en met 2013 geen sprake was van een fiscale relatie van belanghebbende met Nederland. De inspecteur heeft geen onderzoek gedaan of het adres nog juist was, hoewel daartoe aanleiding gevonden had kunnen worden in het tijdverloop - belanghebbende is al in 2001 uit Nederland vertrokken - en het niet reageren door belanghebbende op de uitnodigingen tot het doen van aangifte en andere correspondentie. De inspecteur had bekend kunnen zijn met het juiste adres van belanghebbende nu de inspecteur bekend was met de gegevens van de BV en belanghebbende als aandeelhouder van de BV geregistreerd stond met zijn adres in de Verenigde Staten. Dat deze adresgegevens bekend waren blijkt ook uit de ‘mededeling nieuwe verjaringstermijn’ welke naar het vestigingsadres van de BV werd gestuurd door de ontvanger.

3.9.

Alles afwegende oordeelt de rechtbank dat de verzending van de aanslag naar een onjuist adres in dit specifieke geval aan de Belastingdienst is te wijten. De aanslag is daarom niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Dit betekent, dat de bezwaartermijn aanvangt op de dag na de datum waarop het besluit wel op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Belanghebbende heeft een duplicaat van de aanslag ontvangen op 11 september 2020. De bezwaartermijn is daarom aangevangen op 12 september 2020. Daarvan uitgaande heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt gelet op de ontvangst van het bezwaarschrift door de inspecteur op 12 augustus 2020.

3.10.

De rechtbank concludeert tot ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen. Omdat de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om de zaak inhoudelijk te beoordelen, besluit de rechtbank tot terugwijzing naar de inspecteur. De rechtbank draagt de inspecteur op (opnieuw) uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing