Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7306, 21/5586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7306, 21/5586

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 december 2022
Datum publicatie
22 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7306
Zaaknummer
21/5586
Relevante informatie
Art. 2.17 lid 2 Wet IB 2001, Art. 16 lid 2 onderdeel b AWR, Art. 30fc AWR

Inhoudsindicatie

Navorderingsbevoegdheid verdeling hypotheekrente.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/5586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.380 (de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 833 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.3.

De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [partner] , de gemachtigde van belanghebbende J.A. Klaver, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met de heer [partner] (de partner).

2.2.

Belanghebbende heeft een (papieren) aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend, waarbij in een bijlage inkomsten uit eigen woning vermeld zijn van negatief € 12.717. In de aangifte zijn die negatieve inkomsten niet in aftrek gebracht en is geen verdeling van deze inkomsten tussen belanghebbende en haar partner gekozen.

2.3.

De inspecteur heeft een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 41.663, waarbij rekening is gehouden met de inkomsten uit eigen woning van negatief € 12.717. De inspecteur ging er vanuit dat per abuis was verzuimd om deze inkomsten uit eigen woning aan belanghebbende toe te delen. De definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 is conform deze voorlopige aanslag opgelegd.

2.4.

Op verzoek van belanghebbendes partner is het hele bedrag van negatief € 12.717 bij hem in aanmerking genomen bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016. Tussen partijen is niet in geschil dat die toedeling juist is.

2.5.

De inspecteur heeft vervolgens op 14 april 2021 een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd aan belanghebbende naar een verzamelinkomen van € 54.380, waarbij de in aanmerking genomen aftrekpost voor de eigen woning is teruggenomen.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur bevoegd was om na te vorderen. Tevens beoordeelt de rechtbank of terecht belastingrente in rekening is gebracht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bevoegd was om na te vorderen en dat terecht belastingrente in rekening is gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat inkomsten uit eigen woning gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Belanghebbende en haar partner kunnen daarom in beginsel zelf bepalen in welke verhouding de negatieve inkomsten uit eigen woning bij ieder van hen in aanmerking worden genomen.

3.4.

Vaststaat dat de negatieve inkomsten uit eigen woning eerst geheel bij belanghebbende in aanmerking zijn genomen en dat die toedeling bij het opleggen van de aanslag IB/PVV aan de partner is gewijzigd zodat die inkomsten bij hem in aanmerking werden genomen en dat dat zo is gewild door zowel belanghebbende als de partner. Voor een dergelijke situatie bepaalt artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR) dat bij belanghebbende kan worden nagevorderd ook zonder dat zich een nieuw feit voordoet. Anders dan belanghebbende betoogt, is daarbij niet van belang waarom deze inkomsten in eerste instantie bij belanghebbende in aanmerking waren genomen. Het feit dat belanghebbende deze inkomsten niet in haar aangifte in aftrek had gebracht, staat dus niet in de weg aan navordering.

Dit zou enkel anders zijn indien de inspecteur zou hebben toegezegd dat niet nagevorderd zou worden, maar daarover is niets gesteld of gebleken.

3.5.

Ten aanzien van de belastingrente heeft belanghebbende gesteld dat deze onterecht in rekening is gebracht. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur onzorgvuldig gehandeld door bij het opleggen van de definitieve aanslag rekening te houden met de negatieve inkomsten uit eigen woning, en wordt zij daardoor ten onrechte geconfronteerd met de heffing van belastingrente.

3.6.

Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente conform de geldende wettelijke regeling in rekening gebracht.1 De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de inspecteur in zodanige mate onzorgvuldig heeft gehandeld, dat dat tot vermindering van de belastingrente zou moeten leiden. Belanghebbende is zelf mede debet aan de ontstane situatie doordat zij in haar aangifte wel het hele bedrag aan negatieve inkomsten uit eigen woning, maar geen toedeling tussen de partners daarvan heeft vermeld.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing