Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:963, AWB - 21 _ 2426 en 21/3748
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:963, AWB - 21 _ 2426 en 21/3748
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 februari 2022
- Datum publicatie
- 10 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:963
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:4252, Overig
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 2426 en 21/3748
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2426 en 21/3748
Beslissing van 24 februari 2022
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende] ., gevestigd te [vestigingsplaats]
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Het verzoek
De inspecteur heeft met dagtekening 12 november 2021 een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarbij de bijlagen 7.7.1 tot en met 7.7.4 in geschoonde versie zijn bijgevoegd.
In aanvulling op het verweerschrift heeft de inspecteur met dagtekening 8 december 2021 als nader stuk ingediend de geschoonde versie van het kennisgroepstandpunt Dividendbelasting.
Eveneens bij brief van 8 december 2019 heeft de inspecteur een verzoek geheimhouding ingediend. Het verzoek ziet op de volgende geheimgehouden stukken:
a. de geschoonde versie van bijlagen 7.7.1 tot en met 7.7.4;
b. een memo met bijlage genaamd ‘Dividendstripping met [land] tussenhoudster’.
c. twee verslagen van intern overleg casus dividendbelasting en 13l [A] BV;
d. het kennisgroepstandpunt Dividendbelasting.
De inspecteur heeft het verzoek toegelicht en de (ongeschoonde versies van de) geheimgehouden stukken aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank toegestuurd. De inspecteur beroept zich op gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb vanwege het belang van een vrije interne meningsvorming van de Belastingdienst, een vrije bepaling van de procespositie van de inspecteur en bescherming van de privacy van de betrokken medewerkers.
Bij brief van 20 december 2021 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om geheimhouding en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2. Overwegingen
Geen zitting
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding.
Kader voor beoordeling
De omstandigheid dat een stuk een stuk in de zin van artikel 8:42 Awb is brengt niet automatisch mee dat dit stuk (volledig) aan de andere partij ter kennis moet worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt immers aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
De inspecteur verzoekt primair om beperkte kennisneming (variant b) en subsidiair om geheimhouding (variant a). Belanghebbende heeft geen toestemming verleend voor beperkte kennisneming. De geheimhoudingskamer zal daarom alleen beoordelen of geheimhouding (variant a) gerechtvaardigd is.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen) van de stukken geheim te houden.
De geheimhoudingskamer overweegt met betrekking tot de bijlagen 7.7.1 tot en met 7.7.4 (1.3 onder a.) dat de geschoonde passages vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de belastingdienst. Hetzelfde geldt voor de twee verslagen van intern overleg (1.3 onder c.). In deze stukken wordt - kort gezegd - gediscussieerd over de bij belanghebbende aan de orde zijnde fiscale problematiek waarbij zowel technische als strategische aspecten aan de orde komen. Vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad kan een belang zijn dat geheimhouding van stukken rechtvaardigt1. Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Daarvan is de geheimhoudingskamer niet gebleken. Gelet op de aard en inhoud van deze stukken is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank is van oordeel dat voor de geschoonde versies van de bijlagen 7.7.1 tot en met 7.7.4 en de twee interne verslagen geldt dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Het voorgaande geldt ook voor het memo ‘Dividendstripping met [land] tussenhoudster’ (1.3 onder b.) echter alleen voor de tekst op pagina 3, de cursief gedrukte tekst op pagina 5 en de tekst op pagina 13 onder het kopje ‘Vragen aan de kerngroep’. De overige pagina’s en passages bevatten weergaven van de feiten en de standpunten van de adviseur van belanghebbende. Hiervoor geldt dat onvoldoende is toegelicht waarom op basis van de aangevoerde grond geheimhouding gerechtvaardigd is. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om die toelichting wel te geven, gelet op de aard en de inhoud van de desbetreffende pagina’s en passages die (ogenschijnlijk) een weergave van feiten en standpunten van de adviseur van belanghebbende betreffen. Dat het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad een rechtvaardiging kán zijn voor geheimhouding van (delen van) stukken, brengt niet mee dat geheimhouding zonder meer gerechtvaardigd is voor alle pagina’s en passages van een stuk dat ten behoeve van intern beraad is opgesteld.2
Ten aanzien van het schonen van het kennisgroepstandpunt Dividendbelasting (1.3 onder d.) van de naam van de voorzitter, secretaris en auteurs en de collega die de vraag heeft gesteld, overweegt de geheimhoudingskamer dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaken. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor deze gegevens sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Slotsom
Het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de bijlagen 7.7.1 tot en met 7.7.4 (1.3 onder a), de twee verslagen van intern overleg casus dividendbelasting en 13l [A] BV (1.3 onder c) en het kennisgroepstandpunt Dividendbelasting (1.3 onder d) is gerechtvaardigd.
Het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van het memo ‘Dividendstripping met [land] tussenhoudster’ (1.3 onder b.) is gerechtvaardigd voor zover het betreft de tekst op pagina 3, de cursief gedrukte tekst op pagina 5 en de tekst op pagina 13 onder het kopje ‘Vragen aan de kerngroep’.
De hoofdzaak staat gepland op een zitting van de meervoudige kamer op 24 maart 2022. De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 1 week na verzending van deze beslissing aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden.3 Indien de inspecteur de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) naleeft, dient hij zo spoedig mogelijk exemplaren van een geschoonde versie van het memo ‘Dividendstripping met [land] tussenhoudster’ (1.3 onder b.) te verstrekken aan de rechtbank en aan belanghebbende.
3 Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- wijst het verzoek om geheimhouding van (delen van) de bijlagen 7.7.1 tot en met 7.7.4, de twee verslagen van intern overleg en het kennisgroepstandpunt Dividendbelasting toe;
- wijst het verzoek om geheimhouding van het memo ‘Dividendstripping met [land] tussenhoudster’ toe voor zover het gaat om de in 2.11 beschreven delen van het stuk;
- wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige af.
Deze beslissing is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 24 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.