Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1547, BRE - 20 _ 78

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1547, BRE - 20 _ 78

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 maart 2023
Datum publicatie
11 april 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1547
Zaaknummer
BRE - 20 _ 78
Relevante informatie
Art. 11 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968, Art. 11 lid 3 Wet OB 1968, Art. 37d Wet OB 1968, Art. 15 lid 1 aanhef en onderdeel a WBRV

Inhoudsindicatie

Artikel 11, derde lid, aanhef en letter b, Wet omzetbelasting; artikel 15, eerste lid, letter a, Wet op belastingen van rechtsverkeer; samenloopvrijstelling.

De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Artikel 12, tweede lid, tweede alinea, Btw-richtlijn 2006 heeft geen directe werking en aanwijzingen dat de implementatie van de Btw-richtlijn 2006 in de Nederlandse wetgeving onjuist zou zijn, ziet de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan de samenloopvrijstelling dan ook alleen van toepassing zijn als er sprake is van een vervaardigd goed zoals vereist in de Nederlandse wet en dwingt de Btw-richtlijn 2006 er niet toe om een andere, minder vergaande, toets aan te leggen. Een niet als “in wezen nieuwbouw” te kwalificeren verbouwing van een gebouw is daarom onvoldoende. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de herontwikkeling van een oud kantoorgebouw met buitenterrein niet zo ingrijpend is dat daardoor een in wezen nieuw gebouw is ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 20/78

[belanghebbende], uit [plaats 1] (Duitsland), belanghebbende

(gemachtigden: [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 november 2019.

1.1.

Belanghebbende heeft op 11 december 2018 € 12.294.903 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.

1.2.

De inspecteur heeft het daartegen ingediende bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij een teruggaaf van overdrachtsbelasting verleend van € 1.062.713 en € 29.638 belastingrente vergoed.

1.3.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, ing. [gemachtigde] en [gemachtigde] (beide namens gevolmachtigde [B.V.]), bijgestaan door de gemachtigden en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

1.5.

Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en bepaald dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen van de rechtbank van 31 januari 2022.1

1.6.

De Hoge Raad heeft op 4 november 2022 een beslissing gegeven op deze prejudiciële vragen van de rechtbank.2

1.7.

De rechtbank heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Beide partijen hebben hiervan gebruik gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank de inspecteur in de gelegenheid gesteld om op de bijlagen bij de reactie van belanghebbende te reageren. De inspecteur heeft hiervan gebruik gemaakt.

1.8.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep