Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:200, 21/4464
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:200, 21/4464
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 januari 2023
- Datum publicatie
- 23 januari 2023
- Zaaknummer
- 21/4464
- Relevante informatie
- Art. 9 lid 3 AWR, Art. 67a AWR, Art. 1 onderdeel f BPB
Inhoudsindicatie
verzuimboete; wijziging postadres
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4464
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats] (Thailand), belanghebbende
(gemachtigde: [zoon] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 september 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.432. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 98 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende is uitsluitend in bezwaar gekomen tegen de verzuimboete en de in rekening gebrachte belastingrente. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen, namens de inspecteur, [inspecteur] .
De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 september 2022 op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Omdat de uitnodiging van 22 september 2022 onbestelbaar ter griffie retour is ontvangen, is op 12 oktober 2022 een afschrift van de uitnodiging nogmaals aan de gemachtigde van belanghebbende verzonden per gewone post. Alle zendingen zijn verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven adres. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd.
2 Feiten
Belanghebbende is in 2005 naar Thailand geëmigreerd en woonde het gehele jaar 2018 in Thailand.
Belanghebbende heeft op 13 mei 2019 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst om vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen. In het formulier heeft belanghebbende vermeld dat hij een gemachtigde heeft, namelijk zijn zoon [zoon] met het adres [adres] .
De Belastingdienst heeft de gevraagde verklaring vervolgens aan belanghebbende per adres [adres] verzonden. In het onderwerp staat: ‘Exemplaar voor de gemachtigde’.
De inspecteur heeft op 28 februari 2020 een uitnodiging tot het doen van aangifte IB voor het jaar 2018 aan belanghebbende verstuurd. De inspecteur heeft aan belanghebbende op 26 augustus 2020 een herinnering tot het doen van aangifte IB voor het jaar 2018 verstuurd. Vervolgens is aan belanghebbende op 20 oktober 2020 een aanmaning tot het doen van aangifte IB voor het jaar 2018 verstuurd. In de aanmaning staat vermeld dat de aangifte voor 3 november 2020 moet zijn ontvangen door de inspecteur.
De uitnodiging, herinneringsbrief en aanmaning zijn verstuurd naar het adres van de gemachtigde tevens zoon van belanghebbende aan de [oude postadres] (hierna: het oude postadres). Dit is volgens de systemen van de Belastingdienst het postadres van belanghebbende tot 22 maart 2021.
De inspecteur heeft op 18 augustus 2021 (ambtshalve) de aanslag IB 2018 vastgesteld en de onderhavige boete- en belastingrentebeschikking opgelegd.
De aanslag IB 2018 is verstuurd naar het nieuwe adres van de gemachtigde van belanghebbende aan de [adres] (hierna: het nieuwe postadres).
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 geen aangifte IB ingediend.
In verband met de aanslag IB 2017 was een dwangbevel aan belanghebbende betekend Belanghebbende heeft daar op 4 februari 2021 bezwaar tegen gemaakt. Ook in dat geval was de post naar het oude postadres gezonden. De ontvanger komt in de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2021 volledig tegemoet aan het bezwaar en vermeldt daarbij over de adressering het volgende:
“Verplicht toezendadres
Bij de Belastingdienst was een verplicht toezendadres bekend: [oude postadres] . Dit adres heeft u doorgegeven in oktober 2005 toen u schriftelijk kenbaar maakte bij de Belastingdienst dat u voornemens was om te emigreren. Uit onderzoek blijkt dat dit het oude woonadres van uw zoon betreft. Volgens mijn systemen is uw zoon in de tussentijd verhuisd naar een nieuw adres. Deze verhuizing leidt niet tot een automatische aanpassing van uw postadres.
Ik heb daarnaast geconstateerd dat u op 28 mei 2019 een schriftelijk verzoek heeft ingediend voor vrijstelling van loonbelasting in Nederland, omdat u woonachtig bent in Thailand. Op dit formulier werd door u het (nieuwe) postadres van uw zoon aangegeven ( [adres] ). Om onbekende redenen is dit nooit eerder aangepast in de systemen, waarvoor mijn excuses.
(…)
Ambtshalve beoordeling
Ik kom volledig tegemoet aan uw verzoek, omdat er is verzuimd om uw postadres
te wijzigen naar aanleiding van uw ingediende formulier in mei 2019. Ik heb de
kosten van vervolging ad. € 585,00 laten vervallen.”
Het door belanghebbende gemaakte bezwaar is nadien doorgezonden naar de inspecteur, omdat belanghebbende het ook niet eens was met de voor het jaar 2017 opgelegde aanslag IB. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2021 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft echter besloten ambtshalve aan het bezwaar tegemoet gekomen, waarbij ook de verzuimboete is komen te vervallen.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het vertrouwensbeginsel is geschonden en of terecht en tot het juiste bedrag belastingrente in rekening is gebracht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat een schending van het vertrouwensbeginsel in het onderhavige geval in de weg staat aan het opleggen van een verzuimboete. Verder is de rechtbank van oordeel dat terecht en tot het juiste bedrag belastingrente in rekening is gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd.1 Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.278, ofwel € 369.2
Belanghebbende stelt dat de uitnodiging, herinneringsbrief en aanmaning tot het doen van aangifte hem niet hebben bereikt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat voornoemde stukken door de inspecteur naar het onjuiste adres zijn verzonden. Volgens hem heeft hij op 13 mei 2019 het nieuwe postadres doorgegeven aan de Belastingdienst. Het is dan ook niet aan zijn schuld te wijten dat de aangifte te laat zou worden ingediend.
De inspecteur stelt dat aangezien belanghebbende voorafgaand aan het verzenden van de uitnodiging, herinneringsbrief en aanmaning geen wijziging van zijn postadres heeft doorgegeven aan de Belastingdienst en dit wel zijn verantwoordelijkheid is, de verzuimboete terecht is opgelegd.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur de uitnodiging, herinneringsbrief en aanmaning naar het oude postadres van belanghebbende heeft verstuurd, terwijl belanghebbendes gemachtigde op dat moment reeds was verhuisd. Partijen houdt verdeeld aan wie dat te wijten is. De rechtbank overweegt dat de inspecteur in de regel ook acht moet slaan op adresgegevens die door een belastingplichtige in een digitaal formulier zijn vermeld.3 De rechtbank volgt de inspecteur echter in zijn stelling dat belanghebbende bij zijn verzoek van 13 mei 2019 (zie 2.2) geen wijziging van zijn postadres heeft doorgegeven. In dit formulier geeft belanghebbende slechts aan dat hij een gemachtigde heeft en wat het adres van die gemachtigde is. Het doorgeven van een (nieuw) adres van een gemachtigde betekent niet dat ook het postadres van belanghebbende zelf wordt gewijzigd. Belanghebbende heeft niet kenbaar gemaakt dat zijn postadres moet worden gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat – anders dan de ontvanger met betrekking tot het jaar 2017 heeft geschreven – het niet doorgeven van een wijziging van het postadres aan de Belastingdienst voor rekening en risico van belanghebbende komt. Nu vaststaat dat belanghebbende voor het jaar 2018 geen aangifte IB heeft gedaan, is de verzuimboete in beginsel terecht opgelegd.
Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?
Belanghebbende voert aan dat voor het jaar 2017 ook correspondentie van de Belastingdienst naar het oude postadres is gestuurd met kosten als gevolg, maar dat deze kosten in bezwaar volledig zijn komen te vervallen. De rechtbank vat deze verwijzing van belanghebbende naar de voor het jaar 2017 afgehandelde bezwaren op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
De inspecteur stelt dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan een beslissing van de ontvanger, omdat deze een andere werkwijze en andere mogelijkheden heeft. Verder stelt de inspecteur dat bij de ambtshalve tegemoetkoming aan het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB 2017, de verzuimboete ten onrechte is komen te vervallen. Belanghebbende heeft hier niet om verzocht en de inspecteur was hier ook niet ambtshalve toe gehouden. Van een bewuste standpuntbepaling is geen sprake. De inspecteur heeft verder aangevoerd dat hij niet kan worden gehouden aan een (onjuiste) beslissing voor het jaar 2017, omdat ieder jaar op zichzelf moet worden beoordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van in rechte te honoreren vertrouwen moet worden beoordeeld of sprake is van – in onderlinge samenhang te beoordelen – omstandigheden die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de beslissing van de inspecteur voor het jaar 2017 berustte op een bewuste standpuntbepaling.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel ieder jaar op zichzelf moet worden beoordeeld, de inspecteur in bepaalde omstandigheden aan een bewuste standpuntbepaling voor een ander jaar gebonden kan zijn. De rechtbank overweegt dat voor het jaar 2017 dezelfde adresseringskwestie speelde en belanghebbende ten aanzien daarvan gronden heeft aangevoerd in zijn bezwaar. Vervolgens is naast het dwangbevel met gemaakte excuses, ook de verzuimboete voor het jaar 2017 vernietigd. Ondanks dat belanghebbende hierom niet heeft verzocht, kunnen deze omstandigheden in samenhang bezien – vanuit het perspectief van belanghebbende – bij hem de indruk hebben gewekt dat de inspecteur het standpunt had ingenomen dat de onjuiste adressering aan de Belastingdienst te wijten was en dat om die reden de verzuimboete over 2017 moest worden vernietigd. Aangezien het onderhavige geschil betrekking heeft op dezelfde adresseringskwestie, mocht belanghebbende erop vertrouwen dat de verzuimboete voor het jaar 2018 ook zou komen te vervallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt en de verzuimboete moet worden vernietigd.
Is terecht en naar het juiste bedrag belastingrente in rekening gebracht?
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt. Aangezien belanghebbende heeft nagelaten een wijziging van zijn postadres aan de Belastingdienst door te geven, is ook het belopen van de belastingrente aan hemzelf te wijten.