Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:339, 19_6396
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:339, 19_6396
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 23 januari 2023
- Datum publicatie
- 10 februari 2023
- Zaaknummer
- 19_6396
- Relevante informatie
- Art. 8:42 Awb, Art. 8:29 Awb
Inhoudsindicatie
geheimhoudingskamer. strafdossier derde persoon. stukken van belanghebbende zelf.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 19/6396
beslissing van de enkelvoudige geheimhoudingskamer van 23 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende 1] , [belanghebbende 2], gevestigd te [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, inspecteur.
1 Het verzoek
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) opgelegd over het jaar 2012 omdat belanghebbende, volgens de inspecteur, ten onrechte het 0%-tarief heeft toegepast op verkooptransacties van de helft van de eigendom van paarden die intracommunautair zijn geleverd en omdat bij verkooptransacties van een viertal geëxporteerde paarden geen exportbescheiden zijn aangetroffen. Belanghebbende heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslag OB 2012 (de hoofdzaak).
Tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 18 mei 2022 heeft de rechtbank de hoofdzaak aangehouden en de inspecteur opgedragen om het strafdossier ‘ [dossier] ’ (het strafdossier) in te brengen omdat dat een op de zaak betrekking hebbend stuk is volgens artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De inspecteur heeft, bij brief van 9 juni 2021, aangegeven dat hij van mening is dat het strafdossier geen op de zaak betrekking hebbend stuk is. Hij heeft aangegeven, gelet op de door de rechtbank gegeven opdracht, dat hij bereid is het strafdossier te verstrekken met een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb met dien verstande dat slechts de geheimhoudingskamer kennis mag nemen van het strafdossier ter toetsing van de vraag of het strafdossier een op de zaak betrekking hebbend stuk is in de hoofdzaak.
Volgens belanghebbende heeft de rechtbank tijdens de (eerste) mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 18 mei 2022 volstrekt helder aangegeven dat de inspecteur het strafdossier dient in te brengen. Het standpunt van de inspecteur dat het strafdossier geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, dient daarom niet te worden gevolgd. De rechtbank heeft al geoordeeld dat het strafdossier integraal ingebracht dient te worden en de inspecteur heeft in e-mails reeds aangegeven dat belanghebbende inzage dient te krijgen in het strafdossier omdat het een op de zaak betrekking hebbend stuk is. Een beroep op geheimhouding is om die redenen dan ook oneigenlijk, aldus nog steeds belanghebbende.
In reactie daarop heeft de rechtbank de inspecteur laten weten dat het strafdossier een op de zaak betrekking hebbend stuk is en dat het strafdossier om die reden dient te worden overgelegd.
Op 18 juli 2022 heeft de inspecteur een usb-stick met diverse bestanden ingediend. Bij brief van 27 juli 2022 heeft de inspecteur ter zake van deze bestanden een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb (beperkte kennisneming) gedaan.
De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven:
- -
-
Het eindproces-verbaal van het strafdossier ‘ [dossier] ” (op de usb-stick omschreven als [dossier] );
- -
-
Een proces-verbaal van bevindingen over de inbrengwaarde van paarden door de derde persoon (op de usb-stick omschreven als [stuk 1] );
- -
-
Een proces-verbaal over de relatie tussen de derde persoon en een andere (rechts)persoon (op de usb-stick omschreven als [stuk 2] );
- -
-
Een overzicht van onderzoekswensen van de derde persoon en/of zijn gemachtigde (op de usb-stick omschreven als [stuk 3] );
- -
-
Een proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van een brief van de gemachtigde van de derde persoon (op de usb-stick omschreven als [stuk 4] );
- -
-
Een verslag van een gesprek tussen de derde persoon, zijn belastingadviseur, toenmalige stable-manager en personen van de Belastingdienst (op de usb-stick omschreven als [stuk 5] ).
Ten aanzien van alle stukken doet de inspecteur een beroep op geheimhouding omdat het strafdossier volledig is gericht en ziet op een derde persoon. Volgens de inspecteur bevat het strafdossier voor belanghebbende geen belastende/ontlastende informatie. Het feit dat de naam van belanghebbende in het strafdossier voorkomt, brengt volgens de inspecteur niet met zich mee dat belanghebbende door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Daarbij is het strafdossier, als het al zo is dat door een medewerker van de Belastingdienst het strafdossier is ingezien in aanloop naar het opleggen c.q. motiveren van de naheffingsaanslag OB 2012, nooit ter onderbouwing van dat besluit gebruikt. Het zonder beperkte kennisneming overleggen van het strafdossier brengt met zich dat de belangen van de derde persoon onevenredig/onnodig in het gedrang komen c.q. worden geschaad, aldus de inspecteur.
Bij brief van 2 augustus 2022 heeft de gemachtigde gereageerd op het verzoek van de inspecteur en aangegeven dat belanghebbende van mening is dat het verzoek om beperkte kennisneming moet worden afgewezen. Bij brief van 27 september 2022 heeft gemachtigde een aanvulling gestuurd. In deze aanvulling verzoekt belanghebbende om afwijzing van het geheimhoudingsverzoek. De inspecteur heeft zelf bevestigd dat inzage in het strafdossier moet worden gegeven. Dat het om een derde persoon gaat geldt eigenlijk als stelling dat het geen zaakstuk is en dat is het dus wel, het is niet aan de inspecteur om ontlastende informatie over belanghebbende te zoeken juist omdat hij in het strafdossier heeft gezocht naar informatie die hij nodig achtte voor de fiscale procedures en overigens is het dossier al behandeld op de openbare zitting van de strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant op 24 juni 2021.
2 Overwegingen
Geen zitting
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat van de zijde van partijen niet is verzocht om een zitting. De rechtbank ziet in dit geval ook geen aanleiding voor een zitting.1
Artikel 8:42 van de Awb
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb en door de inspecteur moet worden overgelegd, toebehoort aan de hoofdkamer. De geheimhoudingskamer zal in deze beslissing geen oordeel geven over de vraag of het strafdossier een op de zaak betrekking hebbend stuk is en veronderstelt bij de beoordeling van de geheimgehouden stukken dat deze stukken het complete strafdossier omvatten.
In het onderstaande zal de geheimhoudingskamer er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat de geheimgehouden stukken 8:42-stukken zijn.
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
-
Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
-
Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
Uit de brief van 27 juli 2022 leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant b. als bedoeld in 2.5 Uit de reactie van belanghebbende leidt de rechtbank af dat zij niet instemt met beperkte kennisneming van het strafdossier. Om die reden zal de geheimhoudingskamer alleen beoordelen of geheimhouding (variant a.) gerechtvaardigd is.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen) van de stukken geheim te houden.
De rechtbank zal hieronder per geheimgehouden stuk beoordelen of geheimhouding gerechtvaardigd is.
In de stukken [stuk 1] , [stuk 2] en [stuk 5] is geen vermelding van de naam van belanghebbende of van transacties van de paarden waar de navorderingsaanslag op ziet aangetroffen. Deze stukken zien volledig op de derde persoon en zijn diverse betrekkingen. Het verzoek om geheimhouding wordt voor deze stukken toegewezen omdat het zonder beperkte kennisneming overleggen van deze stukken met zich brengt dat de belangen van de derde persoon onevenredig/onnodig in het gedrang komen of worden geschaad en de betreffende stukken de naheffingsaanslag die aan belanghebbende is opgelegd niet raken.
Het eind proces-verbaal ( [dossier] ) en het stuk [stuk 4] bevatten op diverse plaatsen de naam van belanghebbende. Echter, in deze stukken gaat het niet om de transacties met de paarden waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd. Nu deze stukken nagenoeg geheel zien op de derde persoon en deze stukken geen feiten of omstandigheden bevatten die de naheffingsaanslag raken, wijst de rechtbank ook voor deze stukken het verzoek om geheimhouding toe. Evenals hiervoor genoemd zou onbeperkte kennisneming van de stukken met zich meebrengen dat de belangen van de derde persoon onevenredig/onnodig in het gedrag komen of worden geschaad.
In het stuk [stuk 3] zijn onder andere de onderzoekswensen van de derde persoon opgenomen. In dit proces-verbaal zijn diverse transacties met paarden uitgewerkt. Bij een aantal van deze transacties is belanghebbende betrokken en/of gaat het over de paarden waarvoor de naheffingsaanslag is opgelegd. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat dergelijke passages niet geheim gehouden mogen worden. Ook stukken die belanghebbende bekend (moeten) zijn omdat zij ze zelf heeft opgesteld (zoals verkoopfacturen), aan belanghebbende gerichte stukken en afschriften van bankrekeningen ten name van belanghebbende mogen niet geheim worden gehouden. Concreet betekent dit dat de overzichten van de transacties met nummers 1, 2, 7 (met uitzondering van paard [naam 1] ), 17, 23, 27 ( [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] ) en 41 niet geheim gehouden mogen worden. Ook al zijn deze delen van het strafdossier niet zozeer direct de grondslag geweest voor het opleggen van de naheffingsaanslag, deze stukken kunnen voor belanghebbende wel ontlastende informatie bevatten.
Voor de overige nummers, de aanhef, de samenvatting en overige stukken die niet door belanghebbende zijn op- of tenaamgesteld (zoals facturen van andere partijen) is het beroep op geheimhouding wel gerechtvaardigd omdat dat transacties betreffen waarbij belanghebbende niet is betrokken en dat dus gaat over de derde persoon.
Dit betekent dan ook dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding voor een deel van de geheimgehouden stukken niet gerechtvaardigd is (zie 2.9.3). De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden.
Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding toe voor de stukken [stuk 1] , [stuk 2] , [stuk 4] , [stuk 5] en [dossier]
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding gedeeltelijk af voor het stuk [stuk 3] (zie r.o. 2.9.3).;
- -
-
verzoekt de inspecteur om binnen twee weken na verzending van deze beslissing aan de rechtbank te berichten of hij bereid is het geheimgehouden stuk, na schoning, in het geding te brengen en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van twee weken na verzending van deze beslissing.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 23 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.