Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:484, 21/4429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:484, 21/4429

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 januari 2023
Datum publicatie
13 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:484
Zaaknummer
21/4429
Relevante informatie
Art. 30 Wet MRB 1994

Inhoudsindicatie

MRB. Verzoek toepassing tarief paardenvervoer. Terecht afgewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/4429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding en feiten

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 augustus 2021.

1.2.

Belanghebbende is vanaf 24 augustus 2020 houder van een motorrijtuig van het merk [automerk] met kenteken [kenteken] (de auto).

1.3.

Belanghebbende heeft op 6 januari 2021 ten aanzien van de auto een verzoek ingediend tot toepassing van het bijzonder tarief voor een motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van paarden.1 Belanghebbende heeft bij het verzoek foto’s overgelegd van de auto. Het verzoek is door de inspecteur bij beschikking van 12 maart 2021 afgewezen.

1.4.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

1.6.

Ter zitting heeft belanghebbende een geschreven verklaring van de heer [naam] overgelegd. Deze verklaring bevat het volgende:

De [automerk] Partner kent. [kenteken] is in zijn originele staat gekeurd. Dit is met meerdere voertuigen gedaan en goedgekeurd.”

2 Beoordeling door de rechtbank

2.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief voor paardenvervoer heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief voor paardenvervoer afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Bijzonder tarief voor paardenvervoer

2.3.

Artikel 30 van de Wet MRB bepaalt (voor zover relevant):

“1. Voor een personenauto, een bestelauto of een vrachtauto waarvoor een kenteken is opgegeven dat:

(…)

f. is ingericht voor het vervoer van paarden ten behoeve van de paardensport en uitsluitend niet-beroepsmatig wordt gebruikt,

bedraagt de belasting in afwijking van de artikelen 23, 24, 24a, 24b of 25a een kwart van de ingevolge die artikelen verschuldigde belasting.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.”

Artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (Uitvoeringsbesluit MRB) bepaalt (voor zover relevant):

“1. Artikel 30 van de wet vindt toepassing voor

(…)

d. een motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van paarden: indien het motorrijtuig uitsluitend niet-beroepsmatig ten behoeve van de paardensport wordt gebruikt en de houder van het motorrijtuig een verklaring overlegt waaruit dit blijkt.

(…)

4. Bij het verzoek worden bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden, alsmede een opgave van het kenteken van het motorrijtuig.

(…)”

2.4.

Belanghebbende stelt dat uit de wettelijke bepalingen niet volgt op welke wijze een voertuig moet worden ingericht om te voldoen aan de eisen voor toepassing van het bijzonder tarief voor paardenvervoer. Hij stelt dat de auto ingericht is voor het vervoer van (kleine) paarden ten behoeve van de paardensport, dat de auto niet beroepsmatig wordt gebruikt en hij een verklaring heeft overgelegd waaruit dit blijkt. Daarmee voldoet hij aan alle in de wettelijke bepalingen genoemde voorwaarden, aldus belanghebbende.

2.5.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 30 van de Wet MRB volgt dat voor toepassing van het bijzondere tarief een voertuig ingericht moet zijn voor het vervoer van paarden. De eis ‘ingericht zijn voor het vervoer van paarden’ is een open norm. De invulling van die norm is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het soort auto en het soort paard. Een ander type auto of paard kan namelijk andere inrichtingseisen met zich meebrengen. Naast deze eis gelden tevens de andere eisen van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit MRB om in aanmerking te komen voor het bijzondere tarief, namelijk dat de auto uitsluitend niet-beroepsmatig wordt gebruikt ten behoeve van de paardensport en dat de houder van de auto een verklaring hieromtrent overlegt.

2.6.

De rechtbank toetst of de auto op het moment van het doen van het verzoek om het bijzondere tarief ingericht is voor het vervoer van paarden. Na het bekijken van de foto’s zoals door belanghebbende zijn overgelegd (zie 1.3), is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Uit de foto’s blijkt niet dat specifieke wijzigingen zijn aangebracht in de inrichting van de auto om deze geschikt te maken voor paardenvervoer. Onvoldoende is dat er feitelijk een (klein) paard in de auto kan staan. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij op een later moment wel wijzigingen heeft aangebracht in de inrichting van de auto. Dat kan hem in deze procedure niet baten, omdat deze procedure enkel ziet op de beslissing van de inspecteur van 12 maart 2021. Bovendien heeft belanghebbende geen foto’s overgelegd waaruit volgt welke wijzigingen zijn aangebracht. Wat belanghebbende overigens heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel.

Gelijkheidsbeginsel

2.7.

Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij andere belastingplichtigen met eenzelfde soort auto wel heeft toegestaan dat het bijzondere tarief voor paardenvervoer wordt toegepast. Hij verwijst daarbij naar de verklaring van [naam] (zie 1.6).

2.8.

De rechtbank merkt op dat de verklaring van [naam] gaat over het keuren van een voertuig als veewagen. Dat betreft het keuren door de RDW en staat los van de belastingheffing ten aanzien van die auto. Deze verklaring kan belanghebbende derhalve niet baten. Omdat belanghebbende daarnaast geen concreet gelijk geval heeft aangedragen van een belastingplichtige die wel het bijzondere tarief toegekend heeft gekregen, kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.

2.9.

Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur terecht het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief voor paardenvervoer afgewezen.

3 Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking van 12 maart 2021 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

4 Beslissing