Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-09-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6250, 20/6533

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-09-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6250, 20/6533

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 september 2023
Datum publicatie
13 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:6250
Zaaknummer
20/6533
Relevante informatie
Art. 8 Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Aanslagen vennootschapsbelasting 2014 en 2015, onzakelijke lening en bijzondere omstandigheden Belanghebbende is een B.V. die op aandrang van de bank een lening heeft verstrekt aan een via de aandeelhouder gelieerde X B.V. ter aflossing van een banklening. In 2016 is X B.V. geliquideerd en is de lening kwijtgescholden. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de lening onzakelijk is. Belanghebbende stelt dat sprake is van een zakelijke lening vanwege een bijzondere omstandigheid, als X B.V. niet aan haar financiële verplichtingen zou voldoen, kon de bank ook de leningen verstrekt aan belanghebbende opeisen. Belanghebbende stelt dat zij daardoor gedwongen zou zijn om activa te verkopen hetgeen zou hebben geresulteerd in een aanmerkelijk vermogensverlies. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een bijzondere omstandigheid aangezien belanghebbende een deel van de rekening-courantvordering op de aandeelhouder had kunnen opeisen en dus een reële alternatieve mogelijkheid tot financiering had. De lening is onzakelijk en mag niet ten laste van de winst afgewaardeerd worden.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 20/6533 en 20/6534

[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende,

( [gemachtigde 1] ),

en

en

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 april 2020.

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 413.285, waarbij gelijktijdig bij beschikking een bedrag van € 39.049 aan belastingrente in rekening is gebracht (de belastingrentebeschikking). De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 456.968, waarbij gelijktijdig bij beschikking een bedrag van € 16.923 aan belastingrente in rekening is gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.2.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

De inspecteur heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.

1.4.

Partijen hebben nadere stukken ingediend, waaronder een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De rechtbank heeft de beroepen op 15 juni 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep van de heer [naam 1] met zaaknummer 21/3308. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 2] , en [naam 3] , de gemachtigden van belanghebbende, mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , verbonden aan [bedrijf 1] B.V. te [plaats 2] , en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] . Van hetgeen op de zitting is besproken is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

1.6.

Op de zitting van 15 juni 2023 is aan partijen medegedeeld dat het onderzoek gesloten is en dat de rechtbank binnen zes weken uitspraak zal doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht dat zes weken later uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank 2.De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslagen Vpb 2014 en 2015 naar te hoge belastbare bedragen heeft vastgesteld en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1.

De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen Vpb 2014 en 2015 niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is een in Nederland gevestigde besloten vennootschap waarvan de activiteiten bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken.

3.1.

De aandelen in belanghebbende worden gehouden door [naam 1] .

3.2.

[bedrijf 2] B.V. was een in Nederland gevestigde besloten vennootschap waarvan de activiteiten bestonden uit de exploitatie van onroerende zaken.

3.3.

De (certificaten van) aandelen in [bedrijf 2] B.V. werden voor 50% gehouden door [naam 1] , de overige 50% werd gehouden door zijn drie kinderen (ieder voor een derde deel).

3.4.

[bedrijf 3] B.V. is een in Nederland gevestigde besloten vennootschap waarvan de activiteiten bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken.

3.5.

Belanghebbende, [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V. en de heer [naam 1] worden hierna tezamen aangeduid als de [groep] .

3.6.

De [groep] had (en heeft) ING Bank N.V. (ING) als huisbankier. ING had (hypothecaire) geldleningen verstrekt aan de diverse vennootschappen van de [groep] .

3.7.

[bedrijf 2] B.V. bezat en exploiteerde twee panden, [pand 1] te [plaats 3] ( [pand 1] ) en [pand 2] te [plaats 4] ( [pand 2] ). Deze panden waren gefinancierd met hypothecaire leningen van ING voor respectievelijk € 1.600.000 ( [pand 1] ) en € 3.500.000 ( [pand 2] ). De leningen zijn verstrekt in 2008 met een looptijd van 5 jaar en in 2013 verlengd met een jaar en liepen dus in 2014 af.

3.8.

[pand 2] was verouderd en vanwege het aflopen van de lopende huurcontracten in 2014 diende een herontwikkeling plaats te vinden. De kosten hiervoor werden geschat op € 4.500.000.

3.9.

Per 1 oktober 2013 heeft ING een (concept) verlengingsvoorstel inzake de geldleningen aan [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. overgelegd. De verlengingen van deze leningen waren voor ING onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een voorwaarde voor de verlenging van de leningen aan [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., was dat [bedrijf 3] B.V. en belanghebbende een deel van de uitstaande leningen van ING aan [bedrijf 2] B.V. zouden herfinancieren. Belanghebbende zou in dat kader € 1.100.000 moeten herfinancieren. Met dit bedrag zou [bedrijf 2] B.V. (een deel van) de schuld aan ING aflossen.

3.10.

In het concept financieringsvoorstel van 1 oktober 2013 heeft ING daarnaast een voorstel gedaan aan [bedrijf 2] B.V. voor een additionele financiering voor de herontwikkeling van [pand 2] . De financiering zou slechts worden verstrekt indien [bedrijf 2] B.V. conveniërende huurcontracten met een minimale bruto huuropbrengst van € 350.000 per jaar gedurende een periode van minimaal 5 jaar kon overleggen. [bedrijf 2] B.V. heeft gedetailleerde plannen voor de herontwikkeling uitgewerkt en is met diverse geïnteresseerde huurders in gesprek geweest.

3.11.

In 2013 heeft [bedrijf 2] B.V. de panden (commercieel) met € 4.000.000 afgewaardeerd vanwege met name het aflopen van de huurcontracten van [pand 2] . De resterende commerciële waarde van de panden bedroeg € 2.500.000, de leningen van ING aan [bedrijf 2] B.V. bedroegen per ultimo 2013 € 4.335.000. De uitstaande leningen van ING konden niet met eigen liquide middelen afgelost worden.

Het eigen vermogen van [bedrijf 2] B.V. bedroeg per ultimo 2013 negatief € 801.418.

3.12.

Belanghebbende en [bedrijf 2] B.V. zijn initieel niet akkoord gegaan met het concept financieringsvoorstel van ING. Dit is op 10 oktober 2013 per e-mail kenbaar gemaakt aan ING. Uit de correspondentie blijkt dat de [groep] zich verzet tegen het feit dat ING een geconsolideerde aanpak hanteert, dus de financiering van de gehele groep samenneemt.

3.13.

Belanghebbende is in mei 2014 alsnog akkoord gegaan met de eis van ING dat zij de schuld van [bedrijf 2] B.V. tot een bedrag van € 1.100.000 zou herfinancieren. Deze financiering is ingegaan op 1 juli 2014. Op die datum heeft ING een lening van € 1.100.000 verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft hiervoor hypothecaire zekerheden verstrekt aan ING voor een bedrag van € 3.300.000. In de leningsovereenkomst tussen belanghebbende en ING is opgenomen dat de lening aan belanghebbende onlosmakelijk is verbonden aan de offertes voor de leningen aan [bedrijf 3] BV en [bedrijf 2] BV.

Belanghebbende heeft het bedrag van € 1.100.000 (door)geleend aan [bedrijf 2] B.V. onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die ING heeft gesteld aan belanghebbende. Er is geen leningsovereenkomst opgesteld en er zijn geen zekerheden gesteld door [bedrijf 2] B.V.

3.14.

[bedrijf 2] B.V. heeft met de verstrekte geldleningen van belanghebbende en [bedrijf 3] B.V. haar schuld aan ING met € 2.000.000 afgelost.

3.15.

ING heeft geen nieuwe financiering verstrekt aan [bedrijf 2] B.V. ten behoeve van de herontwikkeling van [pand 2] , omdat [bedrijf 2] B.V. geen conveniërende huurcontracten kon overleggen.

3.16.

Per 1 juli 2015 is [pand 2] verkocht voor € 1.550.000. [pand 1] is na een minnelijke taxatie op 31 december 2015 verkocht voor een bedrag van € 800.000 aan [bedrijf 3] B.V.

3.17.

[bedrijf 2] B.V. heeft uiteindelijk € 49.500 afgelost op de lening van belanghebbende.

3.18.

Per 23 mei 2016 is [bedrijf 2] B.V. ontbonden en uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3.19.

ING heeft bij brief de dato 27 april 2021 aan belanghebbende alsmede via een mail de dato 10 december 2021 aan [bedrijf 1] bevestigd dat zij de [groep] ten tijde van de onderhandeling van de herfinanciering als één klantrelatie aanmerkte. Tevens bevestigt ING dat ingeval [bedrijf 2] B.V. in gebreke zou zijn gebleven, de uitstaande leningen aan belanghebbende hadden kunnen worden opgeëist, hetzij omdat belanghebbende onderdeel was van een groep op basis van de algemene voorwaarden van ING, dan wel omdat ING vanwege het opzeggen van de klantrelatie expirerende leningen niet wilde prolongeren en daarmee alle leningen aan belanghebbende opeisbaar werden.

3.20.

Belanghebbende had ultimo 2013 een eigen vermogen van € 7.636.886. De rekening-courant vordering op haar aandeelhouder bedroeg ultimo 2013 € 2.558.410. Tevens stonden op de balans overige vorderingen op aandeelhouders van € 2.330.426 (leningen voor aankoop panden zonder zekerheidsstelling). In 2014 heeft een belanghebbende een dividenduitkering van € 250.000 gedaan.

3.21.

Belanghebbende heeft in de aangiften Vpb 2014 en 2015 in totaal een bedrag van € 1.050.500 ter zake van de vordering op [bedrijf 2] B.V. ten laste van de winst afgewaardeerd. In 2014 heeft belanghebbende € 800.000 afgewaardeerd, in 2015 € 250.500. Bij de aanslagregelingen is geen rekening gehouden met aftrek in verband met deze afwaarderingen.

Motivering

De aanslagen Vpb

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep