Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7839, BRE 22/3543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7839, BRE 22/3543

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 november 2023
Datum publicatie
5 december 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:7839
Zaaknummer
BRE 22/3543
Relevante informatie
Art. 8:54 Awb, Art. 6 EVRM, Art. 8:41 Awb, Art. 8:73 Awb

Inhoudsindicatie

BRE 22/3543 en 22/3544. Awb 8:55. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 22/3543 en 22/3544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers).

1 Procesverloop

1.1.

Bij brief van 18 juli 2022, ontvangen bij de rechtbank op 19 juli 2022, is belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. Het beroep ziet op de naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2013 en 2014 met aanslagnummers [aanslagnummer]A.01.350.0. en [aanslagnummer]A.01.450.0.

1.2.

Bij aangetekende brief van 19 augustus 2022 is belanghebbende nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht van € 365 met een laatste termijn van vier weken. Er is binnen deze termijn geen betaling ontvangen.

1.3.

Bij uitspraak van 25 november 2022, verzonden op 28 november 2022, heeft de enkelvoudige kamer de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft met dagtekening 4 januari 2023 een verzetschrift ingediend.

1.5.

De rechtbank heeft het verzet op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft bij brief van 19 juni 2023 medegedeeld niet te verschijnen op de zitting en in dezelfde brief een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.6.

Bij brief van 22 juni 2023 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het onderzoek ter zitting is geschorst en de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van belanghebbende. De rechtbank heeft tevens in de brief medegedeeld dat zij een nadere zitting niet nodig acht en dat een nadere zitting daarom achterwege zal blijven.

1.7.

De inspecteur heeft met dagtekening 4 juli 2023 gereageerd op het verzoek om immateriële schadevergoeding en belanghebbende heeft daar weer op gereageerd met dagtekening 28 augustus 2023.

1.8.

Met dagtekening 27 oktober 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

2 Overwegingen

2.1.

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht.

2.2.

In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.

Standpunt belanghebbende

2.3.

Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij het griffierecht op 21 november 2022 heeft voldaan. Dit is weliswaar te laat, maar met deze betaling heeft belanghebbende wel de toegang tot de rechter betaald in de zin van artikel 6 EVRM.

Oordeel rechtbank

2.4.

Van de indiener van het beroepschrift wordt een griffierecht geheven (artikel 8:41, eerste lid van de Awb). Het griffierecht dient binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort (artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb). Indien het griffierecht niet binnen de door de griffier gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).

2.5.

Vaststaat dat het griffierecht met de betaling van 21 november 2022 niet is betaald voor het einde van de daartoe gestelde termijn. De betaling is dan ook op 23 november 2023 teruggestort naar belanghebbende. Gelet op het bepaalde in artikel 8:41 van de Awb zal een beroep dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

2.6.

De stelling van belanghebbende dat met het alsnog – buiten de termijn – betalen van het griffierecht een toegangskaartje is betaald voor de rechter in de zin van artikel 6 EVRM volgt de rechtbank niet. Aan belanghebbende is een redelijke termijn gegeven om het verschuldigde griffierecht te betalen (artikel 8:41 Awb). De in dit artikel gestelde termijnen wringen niet met de waarborg van toegang tot de rechter in de zin van artikel 6 EVRM. Dit zou anders kunnen zijn als sprake is van betalingsonmacht, maar hier is geen beroep op gedaan.

2.7.

Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die het niet tijdig betalen van het griffierecht verschoonbaar maakt.

2.8.

De rechtbank ziet in wat belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 25 november 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

Verzoek immateriële schadevergoeding

2.9.

Uit de arresten van de Hoge Raad1 volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in haar beroep vanwege het niet betalen van griffierecht meebrengt dat geen uitspraak behoeft te worden gedaan op een verzoek om immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn op de voet van artikel 8:73 van de Awb. Dit is slechts anders in het geval de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken. De rechtbank stelt vast dat sinds het indienen van het beroepschrift niet meer dan anderhalf jaar zijn verstreken, zodat geen uitspraak behoeft te worden gedaan op het verzoek om immateriële schade.

2.10.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 10 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.