Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-02-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:844, 22/2624
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-02-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:844, 22/2624
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 februari 2023
- Datum publicatie
- 20 maart 2023
- Zaaknummer
- 22/2624
- Relevante informatie
- Art. 225 Gemw
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting
Belanghebbende is door haar handicap en rolstoel afhankelijk van een aangepast vervoermiddel (de bus). Aan de rechterkant van de bus kan zij met de rolstoel in en uit de bus rijden, maar dan moet er aan die kant van de bus niemand te dichtbij parkeren. Bovendien kunnen trottoirbanden een belemmering zijn bij het sluiten van de deur van de bus. Er waren voldoende invalidenparkeerplaatsen beschikbaar, maar om er zeker van te zijn dat belanghebbende in en uit de bus kon rijden en de deur kon sluiten, is zij op een andere parkeerplaats gaan staan.
De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld of intentie geen rol spelen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het onderhavige geval het evenredigheidsbeginsel echter geschonden indien de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd. De rechtbank benadrukt wel dat deze uitspraak geen vrijbrief is voor de toekomst.
Uitspraak
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2624
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 mei 2022.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 februari 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
2 Feiten
Op 10 april 2022, omstreeks 15:38 uur, stond belanghebbendes auto, een Mercedes met kenteken [kenteken] , geparkeerd aan het Chasséveld te Breda. Tijdens een controle op deze datum is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
Naar aanleiding van de in 2.1 bedoelde constatering, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,20, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en kosten naheffing van € 57,90.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden
Het parkeerterrein aan het Chasséveld te Breda is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1
Belanghebbende bestrijdt niet dat sprake is geweest van het in 2.1 bedoelde parkeren.
Belanghebbende stelt dat zij door haar handicap en rolstoel afhankelijk is van een aangepast vervoermiddel (hierna: de bus) Aan de rechterkant van de bus kan zij, door middel van een lift, met de rolstoel in en uit de bus rijden. Om in en uit de bus te kunnen rijden, moet zij er zeker van zijn dat er aan de rechterzijde van de bus voldoende ruimte is en er aan die zijde dus niemand dichtbij de bus parkeert. Ten tijde van het onderhavige parkeren waren er voldoende invalideparkeerplaatsen aan het Chasséveld, maar om te voorkomen dat er iemand te dicht op de rechterzijde van de bus zou parkeren, is belanghebbende aan de andere kant van het Chasséveld gaan staan. Bij het parkeren moet belanghebbende er ook op letten dat zij na het uitrijden met de rolstoel de deur van de bus nog kan sluiten, waarbij trottoirbanden vaak een belemmering zijn. Voorts stelt belanghebbende dat zij er vanuit ging dat zij daar gewoon mocht staan met een invalidenkaart, net zoals in andere steden.
De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld of intentie geen rol spelen. Het door belanghebbende gestelde beleid van andere gemeenten brengt niet mee dat de gemeente Breda dat beleid ook moet volgen.
Belanghebbende heeft op een parkeerplaats geparkeerd die niet was aan te merken als invalidenparkeerplaats, terwijl er ter plaatse wel vrije invalidenparkeerplaatsen beschikbaar waren.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het onderhavige geval echter het evenredigheidsbeginsel geschonden indien de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd. Bij het inrichten van de invalidenparkeerplaatsen aan het Chasséveld heeft is er kennelijk onvoldoende rekening gehouden met het in en uit een bus als die van belanghebbende kunnen rijden met een rolstoel, waarna de deur van de bus zonder hinder van trottoirbanden kan worden gesloten.
De rechtbank benadrukt wel dat deze uitspraak alleen geldt voor de onderhavige naheffingsaanslag en belanghebbende dus geen vrijbrief geeft om nogmaals in Breda te parkeren zonder het betalen van parkeerbelasting op een parkeerplaats die geen invalidenparkeerplaats is.