Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:9326, 21/2955
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:9326, 21/2955
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 december 2023
- Datum publicatie
- 24 januari 2024
- Zaaknummer
- 21/2955
- Relevante informatie
- Art. 3.92 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Belanghebbende dreef een onderneming (een supermarkt) in de vorm van een besloten vennootschap. Hij had een rekening-courantschuld aan deze vennootschap. Deze rekening-courantschuld is omgezet in een achtergestelde lening.
De onderneming is door de vennootschap overgedragen aan belanghebbende in privé. De overnamesom bedroeg € 445.170 negatief. De vennootschap is deze overnamesom schuldig gebleven. In deze overnamesom was de vordering van belanghebbende op de vennootschap verdisconteerd.
De onderneming is door belanghebbende in de vorm van een eenmanszaak voortgezet. Belanghebbende heeft in 2017 de vordering op de vennootschap afgewaardeerd en als verlies uit onderneming in aanmerking genomen. Hij heeft zich in de bezwaarfase op het standpunt gesteld dat de afwaardering als verlies in verband met resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking moet worden genomen.
In geschil is de zakelijkheid van de verstrekte lening aan de vennootschap en of de afwaardering daarvan ten laste van het inkomen in box 1 kan worden gebracht als resultaat uit overige werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de overdracht van de onderneming aan (de eenmanszaak van) belanghebbende een nieuwe lening is ontstaan. Dat betekent dat de eerste lening in de tweede lening is opgegaan. Met betrekking tot de tweede lening is de rechtbank van oordeel dat gelet op de combinatie van omstandigheden sprake is van een debiteurenrisico dat een derde, niet zijnde aandeelhouder van die vennootschap, niet zou hebben aanvaard zodat de lening als onzakelijk moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de afwaardering van de tweede lening niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheid kan worden gebracht.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2955
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 juni 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.011 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nul. Daarnaast is een verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld van € 337.626. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 378 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegestuurd.