Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-02-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1107, BRE 21/4819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-02-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1107, BRE 21/4819

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 februari 2024
Datum publicatie
1 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:1107
Zaaknummer
BRE 21/4819
Relevante informatie
Art. 11, lid 1, onderdeel k, Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een ondernemingspensioenfonds. Zij houdt zich bezig met de uitvoering van pensioenovereenkomsten van (gewezen) werknemers van 14 werkgevers binnen een concern. In geschil is of belanghebbende recht op aftrek van voorbelasting heeft met betrekking tot de pensioenuitvoeringsdiensten. De rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende geleverde dienst alle wezenlijke kenmerken heeft van het begrip verzekering zoals gedefinieerd door het HvJ. De pensioenuitvoeringsdiensten van belanghebbende zijn daarom aan te merken als handelingen ter zake van verzekering als bedoeld in artikel 135, eerste lid, onderdeel a van de Btw-richtlijn en artikel 11, aanhef en eerste lid, onderdeel k, van de Wet Ob. Omdat dit een vrijgestelde prestatie is heeft belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiele vragen aan het HvJ te stellen. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/4819

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 oktober 2021.

1.1.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bij beschikking verleende teruggaaf van omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2020.

1.2.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de 1.1 genoemde beschikking ongegrond verklaard.

1.3.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft een 10-dagenstuk ingediend.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld.

1.5.

Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1] en [naam 2] bijgestaan door haar gemachtigde, [gemachtigde] en [naam 3] , en namens de inspecteur, mr. dr. [inspecteur 1] en de heer mr. [inspecteur 2] .

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6.

Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn schriftelijk met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten

Motivering

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep