Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-04-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2166, BRE 22/5235
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-04-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2166, BRE 22/5235
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 april 2024
- Datum publicatie
- 11 april 2024
- Zaaknummer
- BRE 22/5235
- Relevante informatie
- Art. 8:75 Awb
Inhoudsindicatie
Beroep inzake hoogte proceskostenvergoeding in bezwaar. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5235
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende
(gem. mr. N.G.A. Voorbach)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 oktober 2022.
De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft aan belanghebbende op 5 september 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gegaan en dit bezwaar is gegrond verklaard door de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Namens de heffingsambtenaar heeft hieraan deelgenomen [naam]. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
2 Feiten
De heffingsambtenaar heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd. Bij het toekennen van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase is een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) toegekend.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar bij de toekenning van de kostenvergoeding de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak: zeer licht) terecht heeft toegepast. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de wegingsfactor van 0,25 terecht toegepast. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
Standpunten van partijen
Belanghebbende verwijst naar de door gerechtshoven gegeven richtsnoeren voor het toekennen van een proceskostenvergoeding en is van mening dat er geen aanleiding is daarvan af te wijken.1 Belanghebbende stelt dat volgens die richtsnoeren de aangewezen wegingsfactor 0,5 is (gewicht van de zaak: licht). Hij wijst daarbij ook op de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2022.2 Belanghebbende verzoekt om de uitspraak op bezwaar te vernietigen en een kostenvergoeding met wegingsfactor 0,5 toe te kennen.
De heffingsambtenaar voert primair aan dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege het ontbreken van een procesbelang. Subsidiair stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat het door gemachtigde van belanghebbende ingediende bezwaarschrift enkel een pro-forma bezwaarschrift is, zonder nadere aanvulling van de gronden. De heffingsambtenaar verwijst naar de beleidsregels met betrekking tot de kosten in bestuurlijke voorprocedures, waaruit blijkt dat onder de categorie zeer licht (0,25) beschouwd kan worden: een pro-forma bezwaarschrift zonder aanvullingen. Ook verwijst de heffingsambtenaar naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat voor de toepassing van het Besluit proceskosten en de daarbij behorende bijlage de beoordelende instantie zelfstandig, op grond van een eigen waardering, dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.3 De heffingsambtenaar is dus van mening dat terecht een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) is toegepast.
De rechtbank verwerpt de stelling van de heffingsambtenaar dat belanghebbende geen procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak heeft de indiener van een rechtsmiddel geen belang bij een uitspraak als dat rechtsmiddel de indiener ervan, ongeacht de aan te voeren gronden, niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot de bestreden uitspraak en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. De wegingsfactor en daarmee de hoogte van de proceskostenvergoeding is immers in geschil. Belanghebbende kan dus door het instellen van een rechtsmiddel in een betere positie worden gebracht. Om die reden vindt de rechtbank dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep.
Met de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat het ingediende bezwaarschrift slechts als een pro-forma bezwaarschrift is te beschouwen, zonder nadere aanvullingen. De rechtbank oordeelt dat daarmee slechts een uiterst geringe inspanning van de kant van de gemachtigde van belanghebbende nodig is geweest. Ook de ingewikkeldheid van de zaak acht de rechtbank niet zodanig dat een hogere wegingsfactor dan 0,25 op zijn plaats is. Tot slot merkt de rechtbank op dat de toegekende wegingsfactor van de proceskostenvergoeding in lijn is met de beleidsregels van de gemeente.