Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-04-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2723, BRE 21/4465, 21/5841 tot en met 21/5848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-04-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2723, BRE 21/4465, 21/5841 tot en met 21/5848

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 april 2024
Datum publicatie
3 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2723
Zaaknummer
BRE 21/4465, 21/5841 tot en met 21/5848
Relevante informatie
Art. 2.17 Wet IB 2001, Art. 4.12 Wet IB 2001, Art. 16 AWR, Art. 27e AWR, Art. 47 AWR, Art. 49 AWR, Art. 67e AWR, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2006 tot en met 2014 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Voor de jaren 2006 en 2007 heeft de inspecteur het inkomen uit box 2 echter wel op te hoge bedragen vastgesteld. Voor het jaar 2006 moet het inkomen uit box 2 worden verlaagd tot € 25.000 en voor het jaar 2007 tot € 47.421. De rechtbank acht de hoogte van die extra inkomsten, die is beoordeeld in het kader van omkering en verzwaring van de bewijslast, gebaseerd op een redelijke schatting. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat deze navorderingsaanslagen op lagere bedragen moeten worden vastgesteld. De inspecteur heeft verder voor alle jaren terecht inkomstenbelasting nagevorderd over het inkomen uit box 3 en ook heeft de inspecteur de vergrijpboetes terecht opgelegd. De vergrijpboete over het jaar 2007 moet worden gematigd overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslag over dat jaar en tot slot vormt uitsluitend de duur van de procedure reden om ook de andere opgelegde vergrijpboetes te matigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/4465 en BRE 21/5841 tot en met 21/5848

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. J.P.R.C. Vos),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2006 tot en met 2014, de daarbij opgelegde vergrijpboetes en in rekening gebrachte heffingsrente/belastingrente.

1.1.

De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig met de zaaknummers BRE 21/4466, BRE 21/4467, BRE 21/5849 tot en met 21/5859, en BRE 22/121 tot en met BRE 22/126 op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] , drs. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

1.2.

Ter zitting is vastgesteld dat de zaaknummers BRE 22/124 tot en met 22/126 ter name van belanghebbende door de rechtbank ten onrechte zijn geregistreerd. De rechtbank heeft deze zaaknummers daarom afgevoerd.

1.3.

Van het overige dat ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten

Motivering

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep