Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-06-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3950, BRE 22/5791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-06-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3950, BRE 22/5791

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 juni 2024
Datum publicatie
14 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:3950
Zaaknummer
BRE 22/5791
Relevante informatie
Art. 6:22 Awb, Art. 225 Gemw

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Onbevoegd genomen u.o.b. Beroep ongegrond. Artikel 6:22 Awb toegepast.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 22/5791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf 1] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar,

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 november 2022.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar deelgenomen: [naam] .

1.6.

Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Zij zijn door de griffier digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging digitaal is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

2 Feiten

2.1.

De auto met [kenteken] stond op 24 mei 2022 omstreeks 20:06 uur stil aan de [adres] te [plaats] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat op dat moment geen parkeerbelasting was voldaan.

2.2.

Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,60 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 42,60 aan kosten van de naheffingsaanslag.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader van de rechtbank

3.3.

Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Schending hoorplicht?

3.4.

Belanghebbende stelt dat er sprake is van een schending van de hoorplicht. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift namelijk verzocht om een hoorgesprek en dit verzoek is niet gehonoreerd door de heffingsambtenaar, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar weerspreekt de stelling van belanghebbende en stelt dat hij belanghebbende meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, maar dat belanghebbende hier niet op in is gegaan. Hiermee is van een schending van de hoorplicht geen sprake, aldus de heffingsambtenaar.

3.5.

De heffingsambtenaar heeft tevergeefs gepoogd om een hoorgesprek in te plannen op 3 november 2022 en, toen hier geen reactie op kwam, op 17 november 2022 of 21 november 2022. Voorts heeft de heffingsambtenaar meerdere malen aan de gemachtigde van belanghebbende verzocht om contact op te nemen om een hoorzitting in te plannen. Gemachtigde van belanghebbende is op geen van deze verzoeken van de heffingsambtenaar ingegaan en was niet bereikbaar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende inspanningen heeft verricht om gemachtigde van belanghebbende uit te nodigen voor een hoorzitting, waardoor er geen sprake is van een schending van de hoorplicht.

Standpunten van partijen

3.6.

Belanghebbende voert verder aan dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Volgens belanghebbende is niet gebleken dat de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg “directeur P1 On Street Management” mandaat heeft verleend om uitspraak op bezwaar te doen. Dit brengt volgens belanghebbende met zich mee dat de uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.

3.7.

De heffingsambtenaar voert – kort samengevat – aan dat er geen sprake is van een gebrek. Op 13 november 2018 is door de heffingsambtenaar mandaat verleend aan de directeur van [B.V. 1] om vanaf 1 oktober 2018 besluiten te nemen ten aanzien van ingekomen bezwaarschriften over de heffing en invordering van parkeerbelastingen. Het besluit op bezwaar is genomen door [B.V. 2] , welke de rechtsopvolger is van [B.V. 1] . Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is van een gebrek, dient dit volgens de heffingsambtenaar met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd te worden.

3.8.

Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar er niet in geslaagd om de bevoegdheidsvraag voldoende te beantwoorden. Immers, in het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat [B.V. 2] de rechtsopvolger is van [B.V. 1] Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gewezen op het bij het verweerschrift gevoegde organigram en verklaard dat hij ervan uitgaat dat [B.V. 2] als werkmaatschappij van [B.V. 1] ook bevoegd is gelet op het eerder verleende mandaat. Het mandaatbesluit is echter niet gewijzigd. Hiermee is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een bevoegd genomen besluit.De rechtbank merkt verder op dat de uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar op 28 februari 2023 is bekrachtigd. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank het bevoegdheidsgebrek in de beroepsfase hersteld en kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, aangezien belanghebbende door dit gebrek niet is benadeeld. Omdat het gebrek pas is hersteld nadat belanghebbende beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van de beroepsfase en het door belanghebbende betaalde griffierecht.

Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?

3.9.

Belanghebbende heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 24 mei 2022 geparkeerd stond aan de [adres] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. (artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit Betaald Parkeren 2021-4). Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.

4 Conclusie en gevolgen