Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4326, BRE - 22 _ 5198 en 24 _ 4969
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4326, BRE - 22 _ 5198 en 24 _ 4969
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 juni 2024
- Datum publicatie
- 27 juni 2024
- Zaaknummer
- BRE - 22 _ 5198 en 24 _ 4969
- Relevante informatie
- Art. 5.2 Wet IB 2001, Art. 25c AWR, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2020 - box 3
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5198 en 24/4969
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende.
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 december 2021 en de beslissing van de inspecteur van 28 oktober 2022.1
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.155 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.012. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 37 belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar 2 december 2021 tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2020 en de belastingrentebeschikking. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2020 bij die uitspraak op bezwaar verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.012. De belastingrentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 2 december 2021, ontvangen door de inspecteur op 7 december 2022, verzocht om de aanslag IB/PVV 2020 te verminderen voor het geval de rechtbank beslist dat de WOZ-waarde van een haar toebehorende onroerende zaak in Nederland lager moet worden vastgesteld.
Vervolgens heeft belanghebbende bij brief van 23 december 2021, ingekomen bij de inspecteur op 5 januari 2022, verzocht om het bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing begrepen in de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 uit te breiden met de jaren 2017 en 2020.
Bij brief met dagtekening 30 juni 2022 heeft de inspecteur belanghebbende ervan in kennis gesteld dat zij zich voor de jaren 2017 tot en met 2020 heeft aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure, dat het massaal bezwaar gegrond is verklaard en dat belanghebbende (onder meer) voor het jaar 2020 recht heeft op rechtsherstel.
Bij beslissing van 28 oktober 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat het rechtsherstel box 3 is toegepast, maar dat dit niets verandert aan de aanslag IB/PVV 2020, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar van 2 december 2021. Bij deze beslissing is een beroepsclausule opgenomen.
Belanghebbende is uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op de zitting van 30 november 2023. Belanghebbende heeft bij brief, ontvangen door de rechtbank op 10 november 2023, verzocht om verdaging van de zitting. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek bij brief van 20 november 2023 gemotiveerd afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer 22/5198 op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur mr. drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Van hetgeen is besproken ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat belanghebbende de afwijzing van het verdagingsverzoek niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft daarom het onderzoek heropend, het proces-verbaal aan partijen toegezonden en partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij er prijs op stellen om de zaak opnieuw op een zitting te behandelen. Beide partijen hebben aangegeven dat de rechtbank uitspraak kan doen zonder opnieuw een zitting te houden. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 13 februari 2024 daarom opnieuw gesloten en een uitspraak aangekondigd.
De rechtbank heeft partijen vervolgens telefonisch verzocht om aan te geven of zij instemmen met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie) voor zover de beslissing van de inspecteur van 28 oktober 2022 moet worden opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering. Namens belanghebbende is daar telefonisch mee ingestemd. De inspecteur heeft bij brief van 20 maart 2024 ingestemd met prorogatie.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om het onderzoek opnieuw te heropenen en de inspecteur de vraag voor te leggen zijn zienswijze te geven over het karakter van de beslissing van 28 oktober 2022. De rechtbank heeft de zienswijze van de inspecteur op 8 april 2024 ontvangen. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Dat heeft zij gedaan op 17 april 2024. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 14 mei 2024 opnieuw gesloten en een uitspraak aangekondigd.