Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5983, 19/4930
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5983, 19/4930
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 augustus 2024
- Datum publicatie
- 9 september 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 19/4930
- Relevante informatie
- Art. 55 AWR, Art. 33 Iw 1990, Art. 49 Iw 1990, Art. 26b Wet LB
Inhoudsindicatie
De vof waarvan belanghebbende vennoot is, was op de datum van de beschikking tot aansprakelijkstelling in gebreke met de betaling van de naheffingsaanslag loonheffingen. De ontvanger heeft belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de loonbelastingschuld van de vof. Belanghebbende is er niet in geslaagd om zich te disculperen en is dus terecht aansprakelijk gesteld. Verder heeft de vof niet de vereiste aangiften gedaan en dit is (mede) aan belanghebbende te wijten, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag loonheffingen en daarmee de beschikking aansprakelijkstelling verder moet worden verminderd dan al door de inspecteur is gedaan.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 19/4930
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A.H.G.M. Blomen),
en
de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 6 september 2019.
De ontvanger heeft aan belanghebbende een beschikking tot aansprakelijkstelling van € 659.002 voor een ten name van [V.O.F.] opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 mei 2015 vastgesteld (de beschikking tot aansprakelijkstelling).
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking tot aansprakelijkstelling bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard en het bedrag van de beschikking tot aansprakelijkstelling verminderd tot € 447.274 omdat er volgens de ontvanger geen onderbouwing aanwezig is voor de naheffing van loonheffingen over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012.
De ontvanger heeft bij gelijktijdige beschikking met de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding aan belanghebbende toegekend voor de bezwaarfase van € 508.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024, samen met de zaken van [naam 1] (zaaknummer 19/4929) en [V.O.F.] (zaaknummer 19/4718), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, vergezeld van [naam 1] , die ook namens [V.O.F.] aanwezig was, en namens de ontvanger [naam 2] , ter bijstand vergezeld van mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en mr. [naam 5] . Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.