Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6180, 23/2626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6180, 23/2626

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 september 2024
Datum publicatie
12 september 2024
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:6180
Zaaknummer
23/2626
Relevante informatie
Art. 22 Wet WOZ, Art. 6:2 Awb, Art. 6:7 Awb, Art. 6:11 Awb, Art. 6:15 Awb

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid, ondanks ontbreken verzendadministratie is het beroep toch niet-ontvankelijk vanwege contra-indicaties, ingebrekestelling valt niet onder reikwijdte 6:15 Awb, geen dwangsom, wel ISV en beperkte PKV.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 23/2626


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2024 in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts, namens Kosteloosbezwaar.nl),

en

de heffingsambtenaar van de Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland (de gemeente Schouwen-Duiveland), de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 december 2022.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 1 oktober 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 516.000. Op het biljet zijn geen overige beschikkingen of aanslagen vermeld.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de genoemde beschikking gegrond verklaard en de waarde van de woning verlaagd naar € 480.000. Aan belanghebbende is daarbij ook een proceskostenvergoeding toegekend van € 530.

1.4.

Op 14 december 2022 is ook uitspraak gedaan door de heffingsambtenaar betreffende een bezwaar over het jaar 2022. Die beslissing is in een aparte brief opgenomen.

1.5.

Op 1 mei 2023 heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Belanghebbende heeft (onder opgaaf van redenen) geen afschrift van de uitspraak op bezwaar overgelegd.

1.6.

De rechtbank heeft het schrijven van belanghebbende van 1 mei 2023 aangemerkt als ‘beroep niet tijdig beslissen’ zoals bedoeld in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

1.7.

Op 26 juli 2023 heeft de heffingsambtenaar in reactie op het verzoek van de rechtbank enkele ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ ingezonden. Als bijlage bij het verweerschrift is (onder meer) gevoegd een afschrift van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het belastingjaar 2022.

1.8.

De rechtbank heeft partijen geïnformeerd over de ontvangst van een afschrift van een uitspraak op bezwaar, belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het verdere verloop van de procedure en daarbij een reactietermijn gegeven. De rechtbank heeft binnen de gestelde termijn geen reactie ontvangen.

1.9.

De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien voor een hernieuwde beoordeling van het procesverloop, het schrijven van belanghebbende van 1 mei 2023 opnieuw geduid en het aangemerkt als regulier beroep en partijen daarover per brief van 8 januari 2024 geïnformeerd.

1.10.

Op 24 november 2023 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar opgedragen alle op de zaak betrekking hebbende (het jaar 2021 betreffende) stukken in te brengen en in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.

1.11.

Op 18 december 2023 heeft belanghebbende gevraagd om een afschrift van de uitspraak van de rechtbank in deze procedure. De rechtbank heeft belanghebbende in reactie daarop geïnformeerd dat de behandeling van de procedure nog gaande was en nog geen uitspraak was gedaan.

1.12.

Op 22 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar de op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht, inclusief een afschrift van de uitspraak op bezwaar van 14 december 2022 die betrekking heeft op het jaar 2021, en een verweerschrift ingediend.

1.13.

Belanghebbende heeft bij meerdere brieven zijn beroepsgronden aangevuld.

1.14.

De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam], namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende en diens gemachtigde zijn met bericht aan de rechtbank niet verschenen.

1.15.

De rechtbank heeft partijen schriftelijk geïnformeerd dat de ter zitting genoemde termijn voor het doen van uitspraak niet werd gehaald. Het verdient opmerking dat de rechtbank het betreurt dat deze uitspraak lang op zich heeft laten wachten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning.

2.2.

Tegelijk met de bezwaarprocedure tegen de waardebeschikking over het belastingjaar 2021 liep ook een bezwaarprocedure tegen de waardebeschikking over het belastingjaar 2022. Voor zover bekend is met betrekking tot de procedure over 2022 geen beroepsprocedure gestart.

2.3.

Belanghebbende is gehoord. Het horen heeft plaatsgevonden door middel van toezending per post van de hoorzittingspunten. Met betrekking tot de kostenvergoeding in bezwaar is ook een punt toegekend voor de hoorzitting.

2.4.

Op 14 december 2022 is in beide procedures uitspraak op bezwaar gedaan, in afzonderlijke geschriften. De uitspraken zijn vervat in twee afzonderlijke documenten, waarop is vermeld de uitspraken op bezwaar zijn verzonden op 19 december 2022. Tevens vermelden de documenten het kantooradres van de gemachtigde van belanghebbende.

2.5.

Op 15 december 2022 heeft de heffingsambtenaar een betalingsopdracht aangemaakt voor het betalen van € 530 aan kostenvergoeding op de bankrekening van de gemachtigde van belanghebbende.

2.6.

Op 26 januari 2023 heeft belanghebbende een ingebrekestelling aan de heffingsambtenaar gezonden. Belanghebbende voert daarin aan dat de heffingsambtenaar in gebreke is met het doen van uitspraak op bezwaar betreffende het belastingjaar 2021 en sommeert de heffingsambtenaar om binnen twee weken uitspraak op bezwaar te doen en bij uitblijven daarvan een dwangsom toe te kennen.

2.7.

Op 1 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat reeds uitspraak op bezwaar was gedaan, dat de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelt niet in gebreke te zijn en geen dwangsom verschuldigd te zijn. De heffingsambtenaar beschrijft dat als bijlage bij deze brief een afschrift van de uitspraak op bezwaar van 14 december 2022 is gevoegd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt allereerst of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2021 wel aan belanghebbende heeft toegezonden. De tweede (hoofd)vraag die voorligt, is of de waarde – zoals deze is na de verlaging in bezwaar – niet te hoog is vastgesteld. Ook heeft belanghebbende enkele verzoeken tot vergoedingen gedaan.

3.2.

Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk. Aan beantwoording van de vraag over de waarde komt de rechtbank niet toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4 Beslisgronden

5 Conclusies en gevolgen

6 Beslissing