Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-09-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6404, BRE 23/3173
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-09-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6404, BRE 23/3173
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 september 2024
- Datum publicatie
- 3 oktober 2024
- Zaaknummer
- BRE 23/3173
Inhoudsindicatie
Aanslag inkomstenbelasting 2015 / tijdigheid aanslag / bekendmaking aanslag / afkoop pensioen / uitdeling
Belanghebbende houdt alle aandelen in een vennootschap. De vennootschap heeft een pensioenverplichting jegens belanghebbende en heeft ultimo 2014 een negatieve (winst)reserve op de balans staan. Belanghebbende heeft in 2015 een bedrag aan schadevergoeding dat aan de vennootschap toekomt in privé ontvangen. Geschilpunten zijn onder meer de bekendmaking van de aanslag, de afkoop van de pensioenaanspraak (box 1) en uitdeling (box 2). De rechtbank acht het evident ongeloofwaardig dat belanghebbende de aanslag niet (tijdig) heeft ontvangen. Daarmee staat de tijdige verzending en bekendmaking van de aanslag ook vast. De rechtbank komt tot het oordeel dat er sprake is van (gedeeltelijke) afkoop van de pensioenaanspraak waardoor de totale pensioenaanspraak is belast. Ook is terecht revisierente in rekening gebracht. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een uitdeling. De rechtbank vermindert het bedrag van de uitdeling wel.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3173
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 juli 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verliesverrekening van € 133.027) van € 922.339, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 696.062 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.786 (de aanslag).
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur revisierente van € 63.570 (revisierentebeschikking) en belastingrente van € 165.504 (de belastingrentebeschikking) in rekening gebracht.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Belanghebbende heeft op 9 juli 2024 verzocht de behandeling van het beroep op de zitting van 12 juli 2024 voor onbepaalde termijn te verdagen. Daarnaast heeft belanghebbende aangegeven dat, voor het geval dat aan zijn verzoek niet wordt tegemoetgekomen, zijn schrijven tevens heeft te gelden als wrakingsverzoek.
Op 10 juli 2024 heeft de rechtbank het verzoek van belanghebbende om verdaging van de zitting van 12 juli 2024 afgewezen. Op 11 juli 2023 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de behandeling van deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek.1
Belanghebbende heeft bij brief van 11 juli 2024 zijn wrakingsverzoek van 10 juli 2024 (ontvangen bij het cluster bestuursrecht) aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en drs. [inspecteur 3] . Belanghebbende was niet aanwezig.
De overige beroepen van belanghebbende (zaaknummers 21/3777, 22/4227, 22/4226 en 23/3176), de beroepen van [B.V.] (zaaknummers 22/1201, 22/1205, 22/5351, 22/5352, 23/3172, 23/3174, 23/3245 tot en met 23/3251) en het beroep van [naam 1] (zaaknummer 21/5929) zijn gelijktijdig op zitting behandeld.
Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Belanghebbende heeft op 25 juli 2024 een brief ingediend waarin onder meer naar de ingediende brief van 11 juli 2024 wordt verwezen en waarin wederom wordt verzocht om wraking.
De wrakingskamer heeft op 15 augustus 2024 het (deels nieuwe) verzoek tot wraking van de behandelend rechter deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek.2
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.