Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6525, 23/2707
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6525, 23/2707
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 september 2024
- Datum publicatie
- 7 oktober 2024
- Zaaknummer
- 23/2707
- Relevante informatie
- Art. 2.17 Wet IB 2001, Art. 4.36 Wet IB 2001, Art. 6:7 Awb, Art. 6:15 Awb
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd naar aanleiding van een keuzeherziening op grond van artikel 2.17, lid 4 Wet IB 2001.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2707
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 maart 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.561 en naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.140.276. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 133.247 aan heffingsrente in rekening gebracht (de heffingsrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring op 11 februari 2021 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2019 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 februari 2021 hoger beroep ingesteld bij het Hof ‘s-Hertogenbosch. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.2
De inspecteur heeft op 20 maart 2023 uitspraak op bezwaar gedaan naar aanleiding van de terugwijzing door de rechtbank. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 20 maart 2023 beroep ingesteld.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 om 09:30 uur op zitting behandeld. Namens de inspecteur hebben hieraan deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] . Namens belanghebbende was niemand aanwezig. De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting verzocht om deel te nemen aan de zitting door middel van een beeldverbinding. De rechtbank is aan dit verzoek tegemoet gekomen en heeft een uitnodiging voor een digitale vergadering via Microsoft Teams aan de gemachtigde verzonden. Omdat de gemachtigde op het tijdstip van de zitting en gedurende de behandeling van de zaak niet heeft ingelogd in de Teams-vergadering, heeft de behandeling zonder de gemachtigde van belanghebbende plaatsgevonden.
De behandeling van beroep heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het beroep in de zaak van de echtgenoot van belanghebbende (zaaknummer: 23/2765). Vanwege de samenhang van de zaken zal de rechtbank de stukken die in één van de zaken zijn ingediend beschouwen als ook te zijn ingediend in de andere zaak.
Na afloop van de zitting op 14 augustus 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende om 10:08 uur gebeld naar de administratie van de rechtbank, waarbij hij heeft aangegeven dat hij problemen ondervond met het deelnemen aan de online zitting. Daarnaast heeft belanghebbende om 10:37 uur en om 12:57 uur stukken ingediend bij de rechtbank waarin hij schrijft dat hij niet heeft kunnen deelnemen aan de online zitting omdat hij geen contact kon krijgen.
De rechtbank heeft in het na de zitting ontvangen bericht geen aanleiding gezien om de zaak te heropenen en heeft haar overwegingen daartoe per brief van 15 augustus 2024 aan partijen medegedeeld.