Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-10-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7338, BRE 21/5560
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-10-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7338, BRE 21/5560
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2024
- Datum publicatie
- 1 november 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- BRE 21/5560
- Relevante informatie
- Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting - box 3, verzoek terecht afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5560
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 november 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.466 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.980 (de aanslag).
De inspecteur heeft het verzoek om vermindering behandeld als een bezwaar en het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en heeft dat verzoek afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak van 3 november 2021 dat bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr.drs. [inspecteur 2]. Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is toegezonden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak aangehouden om belanghebbende in de gelegenheid te stellen op de gedingstukken te reageren. Belanghebbende heeft op 4 juni 2024 gereageerd. De inspecteur is in de gelegenheid gesteld om (desgewenst) daarop te reageren. Van deze gelegenheid heeft de inspecteur geen gebruik gemaakt.
Het onderzoek is op 30 augustus 2024 gesloten. Een nader onderzoek is achterwege gebleven, nu beide partijen, niet hebben aangegeven een nadere zitting te willen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.