Home

Raad van State, 31-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:561, 201209374/1/A2

Raad van State, 31-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:561, 201209374/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 juli 2013
Datum publicatie
31 juli 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:561
Formele relaties
Zaaknummer
201209374/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 september 2011 heeft de Belastingdienst de definitief toegekende kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2009 herzien vastgesteld op nihil en € 5.961,00 van haar teruggevorderd.

Uitspraak

201209374/1/A2.

Datum uitspraak: 31 juli 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 16 augustus 2012 in zaak nr. 12/2844 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de Belastingdienst.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2011 heeft de Belastingdienst de definitief toegekende kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2009 herzien vastgesteld op nihil en € 5.961,00 van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 28 februari 2012 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 16 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2012 vernietigd en het besluit van 14 september 2011 herroepen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, en [wederpartij], in persoon, vergezeld door haar [vader], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 5.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien: a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.

2. [wederpartij] heeft op 24 december 2008 kinderopvangtoeslag over 2009 aangevraagd met ingang van 1 februari 2009.

Bij besluit van 8 januari 2009 heeft de Belastingdienst haar over dat jaar een voorschot kinderopvangtoeslag verleend van € 6.641,00, dat bij besluit van 13 november 2009 is herzien tot een bedrag van € 6.622,00.

Ter controle voorafgaand aan de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2009, heeft de Belastingdienst [wederpartij] bij brief van 31 augustus 2010 verzocht om aanvullende informatie over de uren en de kosten van kinderopvang over dat jaar.

Bij besluit van 6 mei 2011 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief op € 5.961,00 vastgesteld.

Bij brief van 21 juni 2011 heeft de Belastingdienst [wederpartij] om aanvullende informatie verzocht over de kinderopvang over 2009.

Aan het besluit van 14 september 2011, gehandhaafd bij besluit van 28 februari 2012, heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat kosten voor kinderopvang zijn gemaakt.

3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de definitieve tegemoetkoming niet mocht herzien op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir. Hij voert hiertoe aan dat na de definitieve tegemoetkoming uit een onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) is gebleken dat ouders die waren aangesloten bij het [gastouderbureau] en kinderopvangtoeslag hadden aangevraagd, zoals [wederpartij], mogelijk geen kosten van kinderopvang hadden gemaakt. Uit de desgevraagd overgelegde aanvullende informatie van [wederpartij] is gebleken dat zij niet kon aantonen dat zij over 2009 deze kosten had gemaakt. De Belastingdienst stelt dat hij hier redelijkerwijs niet van op de hoogte kon zijn bij de definitieve tegemoetkoming. Op grond van een eenvoudige controle bestond toen geen aanleiding te twijfelen aan de door [wederpartij] verstrekte informatie, aldus de Belastingdienst.

3.1. Met het besluit van 6 mei 2011 heeft de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve tegemoetkoming in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir ten grondslag gelegd.

[wederpartij] heeft in reactie op het verzoek van de Belastingdienst om informatie bij brief van 31 augustus 2010, in het antwoordformulier aan kosten van kinderopvang over 2009 een bedrag van in totaal € 8.723,00 opgegeven, waarbij zij een jaaropgave van het [gastouderbureau] heeft verstrekt. Uit deze stukken blijkt niet dat [wederpartij] zelf kosten van kinderopvang heeft gehad. Door op basis van deze gegevens de tegemoetkoming voor 2009 definitief vast te stellen op € 5.961,00, heeft de Belastingdienst de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen, verloren. De Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt bij die definitieve tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte te kunnen zijn geweest van het ontbreken van bewijs van betaling van de eigen bijdrage.

Het betoog van de Belastingdienst dat hij geen aanleiding zag voor twijfel aan deze gegevens van [wederpartij], leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de in het antwoordformulier van 3 september 2010 vermelde totale kosten van kinderopvang voor het jaar 2009 niet overeen komen met de hierin vermelde kosten per maand en dat de Belastingdienst hierin aanleiding had moeten zien de door [wederpartij] verstrekte gegevens te controleren. Voor deze controle bestond temeer aanleiding, nu - zoals de Belastingdienst ter zitting heeft bevestigd - het onderzoek van de FIOD naar het [gastouderbureau] ten tijde van de definitieve tegemoetkoming gaande was.

De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet is voldaan aan de voor herziening gestelde eisen van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir. Het betoog faalt.

4. In het hogerberoepschrift is de Belastingdienst teruggekomen van zijn in beroep ingenomen standpunt dat de herziening niet op artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir is gebaseerd. De Belastingdienst betoogt thans dat de definitieve tegemoetkoming ook op grond van die bepaling mocht worden herzien omdat [wederpartij] wist of behoorde te weten dat de definitieve tegemoetkoming te hoog was, nu zij geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang heeft betaald.

4.1. Dit betoog faalt eveneens. Dat [wederpartij] na de definitieve tegemoetkoming niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang heeft voldaan, biedt geen grond voor het oordeel dat zij op het moment van die toekenning wist of behoorde te weten dat deze tot een te hoog bedrag is toegekend.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Bindels

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013

85-615