Home

Raad van State, 07-04-2020, ECLI:NL:RVS:2020:992, 202002016/1/V3

Raad van State, 07-04-2020, ECLI:NL:RVS:2020:992, 202002016/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
7 april 2020
Datum publicatie
8 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:992
Zaaknummer
202002016/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 februari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. De uitbraak van het coronavirus heeft ook in Nederland geleid tot uitzonderlijke maatregelen en oplossingen. Zo zijn de gebouwen van de rechtbank met ingang van 17 maart 2020 gesloten om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Door die sluiting kunnen in deze gebouwen geen openbaarmakingszittingen worden gehouden die voor eenieder vrij toegankelijk zijn. Vervolgens heeft de rechtspraak gezocht naar een tijdelijk alternatief voor het houden van openbaarmakingszittingen. Daarover gaat deze uitspraak. Deze uitspraak heeft ook betekenis voor andere bestuursrechtelijke uitspraken die in deze uitzonderlijke periode worden gedaan.

Uitspraak

202002016/1/V3.

Datum uitspraak: 7 april 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 maart 2020 in zaak nr. NL20.4319 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 17 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

Inleiding

1.    De uitbraak van het coronavirus heeft ook in Nederland geleid tot uitzonderlijke maatregelen en oplossingen. Zo zijn de gebouwen van de rechtbank met ingang van 17 maart 2020 gesloten om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Door die sluiting kunnen in deze gebouwen geen openbaarmakingszittingen worden gehouden die voor eenieder vrij toegankelijk zijn. Vervolgens heeft de rechtspraak gezocht naar een tijdelijk alternatief voor het houden van openbaarmakingszittingen. Daarover gaat deze uitspraak. Deze uitspraak heeft ook betekenis voor andere bestuursrechtelijke uitspraken die in deze uitzonderlijke periode worden gedaan. Verder is het oordeel in deze uitspraak nadrukkelijk alleen van toepassing in deze uitzonderlijke periode en is het geen oordeel van de Afdeling over de openbaarmaking van bestuursrechtelijke uitspraken in de periode daarvoor of daarna.

Klacht over openbaarmaking

2.    De vreemdeling klaagt in de eerste grief van zijn hogerberoepschrift onder meer dat de uitspraak van de rechtbank ten onrechte niet in het openbaar is gedaan. Hoewel onder de uitspraak is vermeld dat die op 17 maart 2020 in het openbaar is gedaan, kan dat volgens de vreemdeling niet juist zijn gelet op de maatregelen die de rechtspraak met ingang van die datum heeft getroffen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.

Uitgangspunten bij openbaarmaking van bestuursrechtelijke uitspraken

3.    Ingevolge artikel 8:78 van de Awb geschiedt de uitspraak in het openbaar. Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van het gewijzigde artikel 8:78 van de Awb (Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, blz. 118) is vermeld, is de openbaarheid van de uitspraak een fundamenteel beginsel dat ook in verschillende mensenrechtenverdragen is neergelegd (artikel 14, eerste lid, van het IVBPR en artikel 6, eerste lid, van het EVRM). In de wetsgeschiedenis is verder vermeld dat het beginsel van openbaarheid ertoe strekt een burger te vrijwaren van tegen hem gewezen geheime vonnissen. Daarnaast gaat het beginsel van openbaarheid over het behoud van vertrouwen in de rechterlijke macht, de controle van de rechterlijke macht door het publiek en het waarborgen van het recht op een eerlijk proces, aldus het EHRM in zijn jurisprudentie over artikel 6 van het EVRM. (zie noot 1) De wetsgeschiedenis vermeldt ook dat er indertijd - daarbij doelend op de inwerkingtreding van het voorheen geldende artikel 8:78 van de Awb - van werd uitgegaan dat aan het beginsel van openbaarheid invulling diende te worden gegeven door de uitspraak in het openbaar uit te spreken, maar dat er doorgaans in het geheel geen publieke belangstelling voor openbaarmakingszittingen is. De wetswijziging is daardoor ingegeven en door de omstandigheid dat het internet nieuwe kansen biedt om aan de openbaarheid van de uitspraak een meer eigentijdse invulling te geven. Daarbij wordt, onder verwijzing naar het genoemde arrest Pretto, erop gewezen dat de mensenrechtenverdragen niet vereisen dat uitspraken in het openbaar worden uitgesproken. Andere wijzen van openbaarmaking zijn ook toelaatbaar, als eenieder toegang kan verkrijgen tot de volledige tekst van de uitspraak.

Gewone werkwijze bij openbaarmaking

3.1.    In de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3410, heeft de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390, overwogen dat het uitgangspunt bij elke vorm van openbaarmaking is dat eenieder toegang kan verkrijgen tot de volledige tekst van uitspraken. Het is daarom niet voldoende dat een uitspraak alleen aan de bij de procedure betrokken partijen bekend wordt gemaakt. Ook niet bij een procedure betrokken partijen (belangstellenden) moeten op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de tekst van rechterlijke uitspraken. Zolang een geschikte vorm van digitale openbaarmaking ontbreekt die ook voor belangstellenden geschikt is, is het houden van openbaarmakingszittingen die voor eenieder toegankelijk zijn een adequate maatregel om te voldoen aan de eisen die gelden voor de openbaarmaking van uitspraken. Het proces-verbaal van die zittingen, met daarin onder andere het zaaknummer en de namen van partijen, en de desbetreffende uitspraken dienen dan wel door belangstellenden bij de griffie kosteloos te kunnen worden ingezien. Ter uitvoering van die uitspraak is de rechtbank weer openbaarmakingszittingen gaan houden.

Aangepaste werkwijze door sluiting van de gebouwen van de rechtbank

3.2.    Op de speciale webpagina van de rechtspraak over de getroffen maatregelen staat na de mededeling over de sluiting van de gebouwen het volgende over de tijdelijke werkwijze van de rechtbank:

'De openbaarmakingszittingen worden opgeschort. Uitspraken die (digitaal en fysiek) verzonden kunnen worden, worden aan partijen toegezonden. Uitspraken die al aan partijen zijn toegezonden, maar (nog) niet openbaar zijn uitgesproken, worden door de griffie op een lijst bijgehouden, waarop ook de datum wordt vermeld waarop de uitspraak aan partijen is toegezonden. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, worden al deze uitspraken alsnog openbaar uitgesproken. Niet alle uitspraken zullen worden gepubliceerd in verband met de beperkte capaciteit van de administratie.' (zie noot 2)

Vermelding onder de uitspraak van de rechtbank

3.3.    Deze informatie doet twijfel rijzen over de juistheid van de vermelding in de uitspraak van de rechtbank dat op 17 maart 2020 in het openbaar uitspraak is gedaan. Het gebouw van de rechtbank was op die dag immers niet voor het publiek toegankelijk. De Afdeling gaat er daarom van uit dat de uitspraak niet in het openbaar is gedaan. Op dit punt kleeft er dus een gebrek aan de uitspraak. Dit deel van de grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het is namelijk niet in geschil dat partijen tijdig kennis hebben kunnen nemen van de uitspraak. De Afdeling zal dit gebrek herstellen door in dit geval zelf uitspraak in het openbaar te doen en daarin de door de rechtbank genomen beslissing te vermelden (zie de arresten van de Hoge Raad van 19 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8934 en 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7799).

3.4.    Gelet op het grote belang dat de rechtbank in deze uitzonderlijke periode snel duidelijkheid krijgt over het gekozen alternatief voor de openbaarmakingszittingen, zal de Afdeling die werkwijze toch toetsen in deze uitspraak.

Verzending van de uitspraak aan de bij de procedure betrokken partijen

3.5.    Zoals ook vóór 17 maart 2020 het geval was, wordt de uitspraak aan bij de procedure betrokken partijen bekend gemaakt door verzending dan wel door plaatsing in Mijn Rechtspraak en verzending van een notificatiebericht van deze plaatsing. Met deze bekendmaking is de uitspraak gedaan als bedoeld in artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 en gaat de termijn voor het instellen van hoger beroep lopen (artikel 6:8, eerste lid, van de Awb). De rechtspraak heeft er terecht voor gekozen deze praktijk te handhaven zolang de maatregelen tegen het coronavirus gelden. Op die manier kunnen rechterlijke procedures immers doorgang blijven vinden en loopt het starten van vervolgprocedures geen vertraging op.

Het op een later moment inhalen van de openbaarmakingszittingen

3.6.    De rechtspraak heeft er ook terecht voor gekozen het niet bij de verzending van de uitspraak aan partijen te laten. Het uitgangspunt bij elke vorm van openbaarmaking is immers dat eenieder op eenvoudige wijze toegang kan verkrijgen tot de volledige tekst van uitspraken (zie overweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019). Het verzenden van de uitspraak aan partijen is in dat verband geen oplossing voor anderen dan partijen die kennis willen nemen van uitspraken. De rechtspraak heeft aangekondigd voor belangstellenden de openbaarmakingszittingen op een later moment in te halen zodat zij dan alsnog kennis kunnen nemen van de uitspraken die zijn gedaan gedurende de periode dat de gebouwen van de rechtbank gesloten waren. Dit is inderdaad een mogelijke en in beginsel geoorloofde oplossing om het gebrek dat kleeft aan de openbaarmaking te beperken tot de periode waarin de gebouwen van de rechtbank gesloten zijn. Omdat op dit moment onduidelijk is hoe lang de maatregelen tegen het coronavirus zullen duren en hoe lang de gebouwen van de rechtbank nog gesloten zullen zijn, heeft dit als nadeel dat belangstellenden mogelijk pas veel later kennisnemen van uitspraken dan de bij de procedure betrokken partijen. Hoewel verschillende wijzen van openbaarmaking toelaatbaar zijn en de rechtbank in zoverre enige keuzevrijheid toekomt, zal de Afdeling gelet op de uitzonderlijke situatie een aantal opties beschrijven die de rechtbank ook kan hanteren om belangstellenden in staat te stellen op een eerder moment kennis te nemen van uitspraken van de bestuursrechter.

Alternatieven om belangstellenden tegemoet te komen

3.7.    De eerste maatregel om belangstellenden tegemoet te komen is de publicatie van alle uitspraken op www.rechtspraak.nl. Belangstellenden kunnen dan namelijk op eenvoudige wijze toegang verkrijgen tot de volledige tekst van uitspraken. Publicatie van alle uitspraken is echter wegens beperkte capaciteit van de administratie van de rechtbank op dit moment niet mogelijk. Daarvoor heeft de Afdeling begrip. Daarbij gaat de Afdeling er wel van uit dat de rechtspraak ook tijdens de sluiting van de gebouwen van de rechtbank zoveel mogelijk uitspraken blijft publiceren aan de hand van het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl.

3.8.    Een tweede maatregel voor de rechtbank kan zijn het opstellen van een proces-verbaal van de uitspraken die op een dag zijn gedaan. Voor dit proces-verbaal geldt hetzelfde als voor het proces-verbaal van een openbaarmakingszitting. Het moet dus onder andere het zaaknummer en de namen van partijen bevatten. Omdat belangstellenden door de sluiting van de gebouwen van de rechtbank niet dit proces-verbaal kunnen komen inzien, moet een andere voorziening worden getroffen om de toegang ertoe te verzekeren. Dat kan bijvoorbeeld door kosteloze toezending van een niet geanonimiseerd afschrift van dit proces-verbaal aan belangstellenden die daarom vragen. Aan de hand daarvan kunnen zij dan desgewenst een afschrift van een bepaalde uitspraak opvragen bij de griffie van de rechtbank. De rechtbank kan die uitspraak dan verstrekken of die alsnog op www.rechtspraak.nl publiceren.

3.9.    Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van de uitspraak, wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de essentie van het beginsel van openbare rechtspraak. Daarbij benadrukt de Afdeling dat de aangepaste werkwijze van de rechtbank een tijdelijk karakter moet hebben.

Overige grieven en conclusie

4.    De verder in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 20 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4375, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat dit deel van de grief faalt.

5.    Wat de vreemdeling verder in zijn tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Loon

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2020

284-873.

Voetnoten

(1)  Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 8 december 1983, Pretto e.a. tegen Italië, ECLI:CE:ECHR:1983:1208JUD000798477.

(2)  https://www.rechtspraak.nl/Paginas/urgente-zaken.aspx, geraadpleegd op 6 april 2020.